ECLI:NL:CRVB:2021:2055
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen ontslag wegens ziekte en re-integratie-activiteiten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen het ontslag dat hem door het bestuur van de rechtbank Den Haag is verleend wegens ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte. Appellant, die sinds 1 juli 2008 werkzaam was bij de rechtbank, heeft zich op 31 juli 2014 ziekgemeld. Na een re-integratietraject heeft het bestuur op 24 januari 2017 besloten tot ontslag, omdat appellant gedurende een onafgebroken periode van twee jaar ziek was en herstel niet binnen een redelijke termijn te verwachten was. Appellant betwist de rechtmatigheid van het ontslag en stelt dat hij te snel heeft moeten re-integreren, wat schade aan zijn gezondheid heeft veroorzaakt. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat de re-integratie-activiteiten van het bestuur verwijtbaar zijn en dat deze hebben geleid tot relevante gezondheidsschade. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het beroep van appellant tegen het ontslag ongegrond had verklaard. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.