Uitspraak
19 1333 WIA, 19/1335 WIA, 19/1844 WIA
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
5 december 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 36,86%. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat werknemer geschikt is geacht voor het eigen aangepaste werk voor 22 uur per week.
6 juni 2017 heeft werknemer het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft werknemer belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 juni 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat werknemer niet meer in staat is zijn eigen aangepaste werk te verrichten, vervolgens zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen het percentage arbeidsongeschiktheid berekend op 78,77%. Bij besluit van 6 juli 2017 heeft het Uwv bepaald dat de hoogte van de loongerelateerde WGA‑uitkering ongewijzigd blijft. De mate van arbeidsongeschiktheid van werknemer is in dit besluit met ingang van
1 oktober 2017 vastgesteld op 78,77%.
20 december 2017 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML bijgesteld en een aantal beperkingen toegevoegd in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen. Blijkens het rapport van 2 februari 2018 heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op grond van drie geselecteerde voorbeeldfuncties het percentage arbeidsongeschiktheid berekend op 79,17%. Bij besluit van 14 februari 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van werkgeefster en werknemer om die reden gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 6 juli 2017 in die zin herzien, dat werknemer met ingang van 1 oktober 2017 voor 79,17% arbeidsongeschikt wordt geacht. Verder heeft het Uwv in het bestreden besluit bepaald dat aan werkgeefster de kosten van rechtsbijstand worden vergoed tot een bedrag van €1.485,-. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat Heijstek als een arts-gemachtigde moet worden beschouwd en niet als deskundige, omdat de werkzaamheden van Heijstek niet verschillen van de werkzaamheden van een reguliere gemachtigde. Het Uwv heeft alleen de kosten voor de inzet van Heijstek vergoed voor het aanvullen van de medische bezwaargronden (0,5 punt) en voor het bijwonen van de hoorzitting (0,5 punt). Het Uwv heeft verwezen naar artikel 2 lid 1 sub f van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Met betrekking tot de proceskosten heeft de rechtbank overwogen dat werkgeefster zich in beroep heeft laten bijstaan door een gemachtigde en zich daarnaast heeft laten adviseren door Heijstek. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inbreng van Heijstek vooral medisch van aard is en dat het zwaartepunt van zijn werkzaamheden ligt op werkzaamheden als deskundige. Het Uwv heeft ten onrechte een vergoeding toegekend op basis van de werkzaamheden van een arts-gemachtigde. Het Uwv had voor de werkzaamheden van Heijstek een vergoeding moeten toekennen op basis van werkzaamheden als deskundige.
15 juni 2020 aan werknemer alsnog een IVA-uitkering is toegekend, terwijl op dat moment sprake was van een medische situatie vergelijkbaar met 1 oktober 2017. Werknemer heeft een complex slaapapneusyndroom, waarbij naast perifere apneus ook sprake is van centrale apneus. Werknemer heeft hiervoor een Inspire (bovenste luchtwegstimulator) ingebouwd gekregen. Daarnaast kreeg hij medicatie. De centrale apneus zijn met medicatie onderdrukt, maar nooit verdwenen. De verbetering van de perifere apneus door de Inspire is tijdelijk geweest. Werknemer was ook op 1 oktober 2017 niet in staat om duurzaam deel te nemen aan het arbeidsleven. Ter zitting heeft Melis daaraan toegevoegd dat de afgelopen jaren sprake is geweest van wisselende metingen bij de slaapapneus. Er zijn ook hartklachten bijgekomen, die kunnen bijdragen aan de vermoeidheid. Werkgeefster en werknemer hebben gesteld dat werknemer reeds met ingang van 1 oktober 2017 volledig en duurzaam arbeidongeschikt is en daarom per die datum in aanmerking dient te komen voor een IVA-uitkering.
Het hoger beroep van werkgeefster en werknemer (19/1333 en 19/1335)
20 december 2017 en 12 oktober 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd dat deze aandoening geen aanleiding geeft om aanvullende beperkingen aan te nemen ten aanzien van de aandachtsfuncties en ten aanzien van reiken. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk toegelicht dat er geen aanleiding is om een grotere urenbeperking aan te nemen dan in de FML reeds is opgenomen. Anders dan werkgeefster en werknemer hebben gesteld valt uit de brieven van de behandelend longarts niet af te leiden dat werknemer als gevolg van de complexe OSAS zodanig belemmerd is in energie en inspanningsvermogen dat een grotere urenbeperking aan de orde is. In een brief van 3 juli 2017 schrijft behandelend longarts Stigter dat, bij het laatste slaaponderzoek met alleen de medicatie, de ademstops (AHI) zonder Inspire waren gedaald van 35 naar 14 per uur. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarover opgemerkt dat dit overeenkomt met een lichte slaapapneu. Daarbij kan passen dat werknemer zich overdag moe voelt, maar niet dat hij in slaap valt bij activiteiten die aandacht vereisen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er voorts op gewezen dat het slaaponderzoek van mei 2017 volgens de longarts ook slaapmisperceptie laat zien, dat wil zeggen dat er een discrepantie is tussen werkelijke slapeloosheid en de mate waarin iemand slapeloosheid ervaart. Uit de beschikbare medische informatie in het dossier blijkt niet dat op de datum in geding al sprake was van cardiologische klachten.
27 oktober 2017 beperkt Heijstek zich niet tot een uiteenzetting van de medische situatie van werknemer maar worden door hem – onder verwijzing naar jurisprudentie – tevens arbeidskundige gronden aangevoerd. Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte de werkzaamheden van Heijstek in bezwaar aangemerkt als werkzaamheden van een deskundige.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep van de gemeente Utrecht gegrond is verklaard, het bestreden besluit is vernietigd voor wat betreft het bedrag van de aan de gemeente Utrecht toegekende proceskostenveroordeling en dat bedrag is vastgesteld op € 3.131,04 onder de bepaling dat de aangevallen uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit, onder veroordeling van het Uwv in de proceskosten van de gemeente Utrecht in beroep en tot vergoeding van het door de gemeente Utrecht betaalde griffierecht;
- verklaart het beroep van de gemeente Utrecht ongegrond;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.