ECLI:NL:CRVB:2021:2053

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
19/1333 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van werknemer in het kader van de Wet WIA en de rol van arts-gemachtigde versus deskundige

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van een werknemer die lijdt aan een complex slaapapneusyndroom. De werknemer had zich ziek gemeld en een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 79,17%, maar de werknemer en zijn werkgever waren het hier niet mee eens en stelden dat de beperkingen niet juist waren vastgesteld. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van de werknemer ongegrond verklaard, maar het beroep van de werkgever gegrond verklaard, wat leidde tot een vernietiging van het bestreden besluit van het Uwv met betrekking tot de proceskosten.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid van de werknemer terecht had vastgesteld. De Raad onderschreef de medische beoordeling van het Uwv en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. De Raad oordeelde ook dat de werkzaamheden van de arts-gemachtigde D.C. Heijstek in de bezwaarfase niet als werkzaamheden van een deskundige konden worden aangemerkt, wat leidde tot de conclusie dat de rechtbank ten onrechte de proceskosten had vastgesteld op basis van deskundigenwerkzaamheden.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van het Uwv en verklaarde het beroep van de werkgever ongegrond. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze het beroep van de werkgever gegrond had verklaard en de proceskosten had toegewezen. De uitspraak benadrukt het belang van de rol van arts-gemachtigde en deskundige in het proces van arbeidsongeschiktheid en de gevolgen daarvan voor de proceskostenvergoeding.

Uitspraak

19 1333 WIA, 19/1335 WIA, 19/1844 WIA

Datum uitspraak: 11 augustus 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen en het incidenteel hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 februari 2019, 18/1150 en 18/1190 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
Gemeente Utrecht te Utrecht (werkgeefster)
[naam werknemer] te [woonplaats] (werknemer)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens werkgeefster en werknemer heeft M.J.A. van den Bogaart hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting, waarbij de zaken gevoegd zijn behandeld, heeft plaatsgevonden op 28 juli 2021. Werknemer is verschenen, bijgestaan door Van den Bogaart. Voor werkgeefster is Van den Bogaart verschenen alsmede de medisch adviseur drs. M.T.M. Melis. Het Uwv heeft door middel van videobellen aan de zitting deelgenomen en heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Werknemer is bij werkgeefster werkzaam geweest als [naam functie] voor
35,86 uur per week. Op 8 december 2014 heeft hij zich ziek gemeld met klachten als gevolg van een complex slaapapneusyndroom (CompSAS). Op 29 augustus 2016 heeft werknemer een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend.
1.2.
Bij besluit van 30 november 2016 heeft het Uwv werknemer met ingang van
5 december 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 36,86%. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat werknemer geschikt is geacht voor het eigen aangepaste werk voor 22 uur per week.
1.3.
Werknemer heeft op 27 maart 2017 aan het Uwv laten weten dat zijn gezondheidssituatie
met ingang van 6 februari 2017 is verslechterd door toegenomen vermoeidheidsklachten. Het Uwv heeft werknemer een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Op
6 juni 2017 heeft werknemer het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft werknemer belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 juni 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat werknemer niet meer in staat is zijn eigen aangepaste werk te verrichten, vervolgens zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen het percentage arbeidsongeschiktheid berekend op 78,77%. Bij besluit van 6 juli 2017 heeft het Uwv bepaald dat de hoogte van de loongerelateerde WGA‑uitkering ongewijzigd blijft. De mate van arbeidsongeschiktheid van werknemer is in dit besluit met ingang van
1 oktober 2017 vastgesteld op 78,77%.
1.4.
Werkgeefster en werknemer hebben tegen besluit van 6 juli 2017 bezwaar gemaakt. Ter
onderbouwing van haar bezwaar heeft werkgeefster een rapport van bedrijfsarts en medisch adviseur D.C. Heijstek (Heijstek) van 27 oktober 2017 ingebracht. Bij rapport van
20 december 2017 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML bijgesteld en een aantal beperkingen toegevoegd in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen. Blijkens het rapport van 2 februari 2018 heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op grond van drie geselecteerde voorbeeldfuncties het percentage arbeidsongeschiktheid berekend op 79,17%. Bij besluit van 14 februari 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van werkgeefster en werknemer om die reden gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 6 juli 2017 in die zin herzien, dat werknemer met ingang van 1 oktober 2017 voor 79,17% arbeidsongeschikt wordt geacht. Verder heeft het Uwv in het bestreden besluit bepaald dat aan werkgeefster de kosten van rechtsbijstand worden vergoed tot een bedrag van €1.485,-. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat Heijstek als een arts-gemachtigde moet worden beschouwd en niet als deskundige, omdat de werkzaamheden van Heijstek niet verschillen van de werkzaamheden van een reguliere gemachtigde. Het Uwv heeft alleen de kosten voor de inzet van Heijstek vergoed voor het aanvullen van de medische bezwaargronden (0,5 punt) en voor het bijwonen van de hoorzitting (0,5 punt). Het Uwv heeft verwezen naar artikel 2 lid 1 sub f van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
2.1.
Werkgeefster en werknemer hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
2.2.
In beroep heeft werkgeefster een rapport van Heijstek van 3 oktober 2018 ingebracht.
Heijstek kan zich in grote lijnen in de aangepaste FML van 20 december 2017 vinden. Wel acht hij een beperking aangewezen ten aanzien van het vasthouden van aandacht en het verdelen van aandacht. Hij heeft erop gewezen dat werknemer vanwege de verstoorde slaap en de concentratiestoornissen zijn aangepaste werk op 6 februari 2017 volledig heeft neergelegd. Heijstek heeft betoogd dat werknemer niet meer dan gemiddeld 2 uur per dag en 10 uur per week belastbaar is in arbeid. Dit als gevolg van slaapfragmentatie bij het CompSAS. Tevens heeft Heijstek herhaald dat werknemer sterk beperkt is ten aanzien van reiken. Aan de FML dient zijns inziens te worden toegevoegd dat ook het frequente reiken sterk beperkt is, in het bijzonder in combinatie met krachtzetten en dat boven schouderniveau werken in combinatie met krachtzetten slechts beperkt mogelijk is. Heijstek heeft betoogd dat werknemer recht heeft op een IVA-uitkering omdat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Werkgeefster heeft de rechtbank tevens verzocht om uitspraak te doen ten aanzien van de gemaakte kosten in bezwaar. Werkgeefster heeft gesteld dat Heijstek door het Uwv ten onrechte is aangemerkt als arts-gemachtigde en dat het Uwv op basis van diens werkzaamheden als deskundige een vergoeding had moeten toekennen.
2.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 12 oktober 2018 in
reactie op de door werkgeefster en werknemer ingebrachte stukken te kennen gegeven dat de aandachtsfuncties binnen de FML van 20 december 2017 niet beperkt zijn te achten. Deze arts heeft voorts toegelicht dat onder reiken wordt verstaan het hanteren van voorwerpen tot ongeveer 500 gram. Van krachtsinspanning is bij reiken nauwelijks sprake. Frequent reiken is in de FML van 20 december 2017 licht beperkt geacht. Er is bij werknemer geen medische aandoening die een sterkere beperking rechtvaardigt. Het is mogelijk om kortdurend boven schouderhoogte actief te zijn. Verder zijn er geen medische argumenten om werknemer meer te beperken dan de in de FML opgenomen urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week.
2.4.
De rechtbank heeft naar aanleiding van wat er ter zitting is besproken de verzekeringsarts
bezwaar en beroep gevraagd aanvullend te rapporteren ten aanzien van het reiken (beoordelingspunt 4.8) en de urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 30 oktober 2018 een rapport uitgebracht.
2.5.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van werknemer tegen het
bestreden besluit ongegrond verklaard. Het beroep van werkgeefster is gegrond verklaard en het bestreden besluit is vernietigd voor wat betreft de aan de werkgeefster toegekende proceskosten in bezwaar met veroordeling van het Uwv in de proceskosten in beroep van werkgeefster en vergoeding van griffierecht van werkgeefster. De rechtbank heeft de proceskosten in bezwaar alsnog vastgesteld op een bedrag van € 3.131,04 en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding bestaat om de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. De rechtbank heeft geoordeeld dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende is gemotiveerd dat er geen verdergaande beperkingen aangenomen dienen te worden. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom werknemer met zijn beperkingen in de geselecteerde voorbeeldfuncties kan werken.
Met betrekking tot de proceskosten heeft de rechtbank overwogen dat werkgeefster zich in beroep heeft laten bijstaan door een gemachtigde en zich daarnaast heeft laten adviseren door Heijstek. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inbreng van Heijstek vooral medisch van aard is en dat het zwaartepunt van zijn werkzaamheden ligt op werkzaamheden als deskundige. Het Uwv heeft ten onrechte een vergoeding toegekend op basis van de werkzaamheden van een arts-gemachtigde. Het Uwv had voor de werkzaamheden van Heijstek een vergoeding moeten toekennen op basis van werkzaamheden als deskundige.
3.1.
Werkgeefster en werknemer hebben in hoger beroep herhaald dat de beperkingen van werknemer niet juist zijn vastgesteld. Zij hebben gesteld dat werknemer energetisch en cognitief meer beperkt is dan de verzekeringsartsen van het Uwv hebben aangenomen. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben werkgeefster en werknemer verwezen naar de eerder uitgebrachte rapporten van Heijstek en naar rapporten van medisch adviseur Melis van 1 februari 2021 en 17 mei 2021. Melis heeft toegelicht dat medio november 2020 een nieuw slaaponderzoek heeft plaatsgevonden, waaruit blijkt dat het algehele inspaningsvermogen van werknemer is afgenomen. Daarnaast leidt de cardiologische situatie van werknemer tot afname van het energetisch vermogen. Melis heeft erop gewezen dat met ingang van
15 juni 2020 aan werknemer alsnog een IVA-uitkering is toegekend, terwijl op dat moment sprake was van een medische situatie vergelijkbaar met 1 oktober 2017. Werknemer heeft een complex slaapapneusyndroom, waarbij naast perifere apneus ook sprake is van centrale apneus. Werknemer heeft hiervoor een Inspire (bovenste luchtwegstimulator) ingebouwd gekregen. Daarnaast kreeg hij medicatie. De centrale apneus zijn met medicatie onderdrukt, maar nooit verdwenen. De verbetering van de perifere apneus door de Inspire is tijdelijk geweest. Werknemer was ook op 1 oktober 2017 niet in staat om duurzaam deel te nemen aan het arbeidsleven. Ter zitting heeft Melis daaraan toegevoegd dat de afgelopen jaren sprake is geweest van wisselende metingen bij de slaapapneus. Er zijn ook hartklachten bijgekomen, die kunnen bijdragen aan de vermoeidheid. Werkgeefster en werknemer hebben gesteld dat werknemer reeds met ingang van 1 oktober 2017 volledig en duurzaam arbeidongeschikt is en daarom per die datum in aanmerking dient te komen voor een IVA-uitkering.
3.2.
Het Uwv heeft onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 juni 2021 bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit, voor zover het beroep van werknemer ongegrond is verklaard.
3.3.
In incidenteel hoger beroep heeft het Uwv aangevoerd dat de rechtbank het bestreden besluit ten onrechte voor wat betreft de in bezwaar toegekende proceskosten voor Heijstek heeft vernietigd en die kosten ten onrechte heeft bepaald op basis van de kosten van een door een partij ingeschakelde deskundige. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat de werkzaamheden van Heijstek in bezwaar werkzaamheden betreffen van een arts-gemachtigde. Het Uwv heeft gewezen op de wijze waarop Heijstek zich in bezwaar heeft gepresenteerd en op de feitelijke activiteiten die door Heijstek in bezwaar zijn verricht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het hoger beroep van werkgeefster en werknemer (19/1333 en 19/1335)
4.1.
Tussen partijen is allereerst in geschil of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van werknemer in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 1 oktober 2017 heeft vastgesteld op 79,17%.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De overwegingen van de rechtbank die tot dit oordeel hebben geleid, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het rapport van Heijstek van 27 oktober 2017 bij de beoordeling in bezwaar betrokken en heeft op grond daarvan beperkingen toegevoegd in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen. Er is geen reden om aan te nemen dat in de FML van 20 december 2017 onvoldoende rekening is gehouden met de klachten van werknemer in verband met het complex slaapapneusyndroom. In de rapporten van
20 december 2017 en 12 oktober 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd dat deze aandoening geen aanleiding geeft om aanvullende beperkingen aan te nemen ten aanzien van de aandachtsfuncties en ten aanzien van reiken. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk toegelicht dat er geen aanleiding is om een grotere urenbeperking aan te nemen dan in de FML reeds is opgenomen. Anders dan werkgeefster en werknemer hebben gesteld valt uit de brieven van de behandelend longarts niet af te leiden dat werknemer als gevolg van de complexe OSAS zodanig belemmerd is in energie en inspanningsvermogen dat een grotere urenbeperking aan de orde is. In een brief van 3 juli 2017 schrijft behandelend longarts Stigter dat, bij het laatste slaaponderzoek met alleen de medicatie, de ademstops (AHI) zonder Inspire waren gedaald van 35 naar 14 per uur. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarover opgemerkt dat dit overeenkomt met een lichte slaapapneu. Daarbij kan passen dat werknemer zich overdag moe voelt, maar niet dat hij in slaap valt bij activiteiten die aandacht vereisen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er voorts op gewezen dat het slaaponderzoek van mei 2017 volgens de longarts ook slaapmisperceptie laat zien, dat wil zeggen dat er een discrepantie is tussen werkelijke slapeloosheid en de mate waarin iemand slapeloosheid ervaart. Uit de beschikbare medische informatie in het dossier blijkt niet dat op de datum in geding al sprake was van cardiologische klachten.
4.3.
Werknemer en werkgeefster worden niet gevolgd in hun standpunt dat de medische situatie van werknemer op 1 oktober 2017 vergelijkbaar was met 15 juni 2020, de datum waarop aan werknemer alsnog een IVA-uitkering is toegekend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 11 juni 2021 afdoende gemotiveerd dat de gegevens van de longarts laten zien dat de medische situatie op 1 oktober 2017 wezenlijk anders was dan de medische situatie medio 2020. Gelet op de informatie van de longarts van 14 oktober 2019 was op dat moment nog sprake van een goed ingesteld gemengd centraal en obstructief slaapapneu met Inspire en Diamox, waren er bij de laatste slaapregistratie geen centrale apneus meer en was er tijdens gebruik van de Inspire een AHI van 8/u. Pas uit de informatie van de longarts van 12 november 2020 komt een verslechtering van de medische situatie van werknemer naar voren. Om die reden zijn er per 15 juni 2020 door de verzekeringsarts bezwaar en beroep diverse aanvullende beperkingen aangenomen in het persoonlijk functioneren van werknemer, waarbij de urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week overigens is gehandhaafd. Op basis van die beperkingen heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen passende functies kunnen selecteren als gevolg waarvan het arbeidsongeschiktheidspercentage op 100% is vastgesteld.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor werknemer geschikt zijn.
4.5.
De overwegingen in 4.2, 4.3 en 4.4 leiden tot de conclusie dat de hoger beroepen van werkgeefster en werknemer niet slagen en dat de aangevallen uitspraak in zoverre moet worden bevestigd.
Het incidenteel hoger beroep van het Uwv (19/1844)
4.6.
In geschil is of de rechtbank de werkzaamheden van Heijstek in bezwaar terecht heeft aangemerkt als werkzaamheden van een deskundige en de proceskosten in bezwaar dienovereenkomstig heeft vastgesteld.
4.7.
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3689) sluit het in een en dezelfde procedure verrichten van handelingen door een arts als gemachtigde uit, dat diezelfde arts optreedt als deskundige. De hoedanigheid om als deskundige te kunnen optreden is afwezig als ook opgetreden wordt als arts-gemachtigde.
4.8.
Het Uwv wordt gevolgd in zijn standpunt dat Heijstek in de bezwaarfase handelingen als arts-gemachtigde heeft verricht. Op 23 oktober 2017 heeft Heijstek telefonisch om uitstel gevraagd voor het aanvullen van de gronden van het bezwaar. In zijn rapport van
27 oktober 2017 beperkt Heijstek zich niet tot een uiteenzetting van de medische situatie van werknemer maar worden door hem – onder verwijzing naar jurisprudentie – tevens arbeidskundige gronden aangevoerd. Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte de werkzaamheden van Heijstek in bezwaar aangemerkt als werkzaamheden van een deskundige.
4.9.
Overwegingen 4.7 en 4.8 leiden tot de conclusie dat het incidenteel hoger beroep van het Uwv slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd voor zover daarbij het beroep van werkgeefster gegrond is verklaard, het bestreden besluit is vernietigd voor wat betreft het bedrag van de aan werkgeefster toegekende proceskostenveroordeling en dat bedrag is vastgesteld op € 3.131,04 onder de bepaling dat de aangevallen uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit, onder veroordeling van het Uwv in de proceskosten in beroep van werkgeefster en tot vergoeding van het door werkgeefster betaalde griffierecht. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep van werkgeefster ongegrond verklaren.
In de hoger beroepen en in het incidenteel hoger beroep
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep van de gemeente Utrecht gegrond is verklaard, het bestreden besluit is vernietigd voor wat betreft het bedrag van de aan de gemeente Utrecht toegekende proceskostenveroordeling en dat bedrag is vastgesteld op € 3.131,04 onder de bepaling dat de aangevallen uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit, onder veroordeling van het Uwv in de proceskosten van de gemeente Utrecht in beroep en tot vergoeding van het door de gemeente Utrecht betaalde griffierecht;
  • verklaart het beroep van de gemeente Utrecht ongegrond;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van M. Géron als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2021.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend). M. Géron