In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-uitkering van appellant, die zich op 12 maart 2010 ziek meldde met psychische klachten, later verergerd door whiplash- en visusklachten. Het Uwv kende appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toe, maar na herbeoordelingen concludeerde het Uwv dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering per 1 januari 2019. Appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende had gemotiveerd waarom de urenbeperking van 30 uur niet was gehandhaafd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de medische oordelen van de verzekeringsartsen niet onjuist waren. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid en dat de beëindiging van de WGA-uitkering terecht was.