Uitspraak
19.4279 WIA
OVERWEGINGEN
30 november 2018 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 6 december 2018 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 2 mei 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 18 april 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 23 april 2019 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Ziektewet-beoordeling van eind 2017 geen passende functies konden worden geduid, maakt niet dat het Uwv bij deze beoordeling dat niet zou mogen doen, nu het om een nieuwe op zichzelf staande (WIA-)beoordeling gaat. De rechtbank is van oordeel dat de belastbaarheid van appellant in de geselecteerde functies niet wordt overschreden. De bezwaararbeidsdeskundige heeft, op gemotiveerde en overtuigende wijze, de beroepsgrond dat de functie conciërge ongeschikt is weerlegd. Het Uwv heeft terecht besloten dat appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering per 6 december 2018.
artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
6 februari 2019, de neuroloog van 31 december 2018 en 29 januari 2019, de cardioloog van
5 december 2018 en van de neurochirurg van 3 maart 2017 en 9 januari 2017 bij zijn beoordeling betrokken en voldoende gemotiveerd geconcludeerd dat deze informatie geen reden voor twijfel aan de vastgestelde beperkingen geeft. Appellant heeft ook in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de in de FML vastgestelde beperkingen.