ECLI:NL:CRVB:2021:204

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
29 januari 2021
Zaaknummer
19/5420 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de aanvullende beurs in relatie tot alimentatieverplichtingen

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin haar bezwaar tegen het besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ongegrond werd verklaard. Appellante had verzocht om bij de vaststelling van de aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van haar vader, omdat zij sinds haar twaalfde geen contact meer met hem heeft. De minister had echter vastgesteld dat de alimentatie die haar vader voor haar moest betalen, in aanmerking moest worden genomen bij de berekening van de aanvullende beurs.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante niet heeft aangetoond dat de alimentatie oninbaar is. Het door appellante overgelegde e-mailbericht van een incasso- en gerechtsdeurwaardersorganisatie biedt onvoldoende bewijs dat de alimentatie voor een periode van ten minste een jaar volledig oninbaar is. De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank en stelt dat appellante zich tot de minister kan wenden voor een herziening van de aanvullende beurs, mocht er een rechterlijke beschikking komen die de alimentatieverplichting van haar vader wijzigt.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, met B.H.B. Verheul als griffier, en is openbaar uitgesproken op 27 januari 2021.

Uitspraak

19.5420 WSF

Datum uitspraak: 27 januari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 december 2019, 19/4533 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I. Lamou, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
De minister heeft een reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van videobellen plaatsgevonden op 16 december 2020. Aan de zitting hebben deelgenomen mr. S. Salhi, advocaat, namens appellante, en drs. P.M.S. Slagter, namens de minister.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft op 15 maart 2019 bij de minister een aanvraag ingediend om bij de vaststelling van de aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van haar vader (verzoek om loskoppeling), omdat zij vanaf ten minste haar twaalfde jaar geen contact meer heeft met haar vader
.
1.2.
Bij besluiten van 26 april 2019 heeft de minister vastgesteld dat voldaan is aan het bepaalde in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000) zodat bij de berekening van de aanvullende beurs van appellante vanaf 1 januari 2019 geen rekening (meer) wordt gehouden met het inkomen van haar vader. Daarbij heeft de minister onder toepassing van artikel 12 van het Bsf 2000 bepaald dat tot het bereiken van de leeftijd van 21 jaar de ten laste van appellantes vader vastgestelde (geïndexeerde) alimentatie in de plaats wordt gesteld van de veronderstelde ouderlijke bijdrage. Dat betekent dat de aanvullende beurs over 2019 wordt verminderd met een bedrag van € 161,39 per maand.
1.3.
De minister heeft het door appellante tegen de besluiten van 26 april 2019 gemaakte bezwaar bij besluit van 11 juli 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat appellante niet heeft aangetoond dat de voor haar ten laste van haar vader vastgestelde alimentatie voor een periode van tenminste een jaar oninbaar is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister terecht bij de bepaling van de hoogte van de aanvullende beurs rekening gehouden met de ten laste van de vader vastgestelde alimentatie. Daartoe is het volgende overwogen. Op grond van het bepaalde in artikel 12 van het Bsf 2000 komt het door de rechtbank bij beschikking van 17 januari 2001 vastgestelde bedrag aan kinderalimentatie van – omgerekend – € 161,39 per maand in de plaats van de veronderstelde ouderlijke bijdrage. Door appellante is niet aangetoond dat de alimentatie oninbaar is. Een verklaring van een ter zake deskundige is niet overgelegd. Dat voor de andere kinderen van de vader van appellante een lagere alimentatie is vastgesteld is niet van betekenis.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat de vastgestelde alimentatie van € 161,39 per maand ten onrechte op haar aanvullende beurs in mindering wordt gebracht, nu er sprake is van oninbare alimentatie. Daartoe heeft appellante gesteld dat haar vader de vastgestelde alimentatie nimmer heeft betaald, zijn financiële situatie gewijzigd is, hij onderhoudsplichtig is voor zijn andere kinderen en hij de rechtbank verzocht heeft de alimentatieverplichting voor appellante met terugwerkende kracht vast te stellen op nihil.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is grotendeels een herhaling van de in beroep aangevoerde gronden. De rechtbank heeft wat in beroep is aangevoerd, en wat in hoger beroep is herhaald, in de aangevallen uitspraak besproken en gemotiveerd waarom die gronden niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag zijn gelegd. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.2.
Met het in hoger beroep overgelegde e-mailbericht van 20 maart 2020 van incasso- en gerechtsdeurwaardersorganisatie [X] heeft appellante niet aangetoond dat de alimentatie tenminste een jaar volledig oninbaar is gebleken. Uit dit emailbericht volgt dat beslaglegging op de uitkering van appellantes vader mogelijk een (klein) bedrag kan opleveren. Niet blijkt dat daadwerkelijk tot beslaglegging is overgegaan maar het niets heeft opgeleverd.
4.3.
Voor zover het door de vader van appellante ingediende verzoek om wijziging van zijn alimentatieverplichting voor appellante leidt tot een rechterlijke beschikking waarbij in de hier van belang zijnde periode een lager bedrag aan alimentatie wordt vastgesteld, dan kan appellante zich tot de minister wenden en hem verzoeken om de hoogte van de aanvullende beurs te herzien.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van B.H.B. Verheul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2021.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) B.H.B. Verheul