ECLI:NL:CRVB:2021:2035

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
16 augustus 2021
Zaaknummer
20/411 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WGA-loonaanvullingsuitkering na zorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante. Appellante, die eerder 100% arbeidsongeschikt was verklaard, had zich ziekgemeld met locomotore en energetische klachten. Na een zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, werd vastgesteld dat er geen aanleiding was om meer beperkingen aan te nemen. De rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd had dat appellante geschikt was voor de geselecteerde functies, ondanks haar klachten. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de medische situatie van appellante op de datum in geding, 6 februari 2019, niet zodanig was dat zij geen benutbare mogelijkheden had. De beëindiging van de WGA-loonaanvullingsuitkering per deze datum werd derhalve gerechtvaardigd geacht.

Uitspraak

20 411 WIA

Datum uitspraak: 12 augustus 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 24 december 2019, 19/230 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.J. Meijer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend .
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van videobellen plaatsgevonden op 22 juli 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Meijer en vergezeld door haar dochter S. Celebi. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

1.1
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als medewerkster horeca bij de
[naam stichting] (ex-werkgever) voor 25 uren per week. Op 4 juli 2013 heeft zij zich ziekgemeld met locomotore en energetische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 3 juli 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Bij besluit van 26 juni 2017 is de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 3 september 2017 omgezet in een loonaanvullingsuitkering.
1.2.
Namens de ex-werkgever is bezwaar gemaakt tegen het besluit van 26 juni 2017. Vervolgens heeft appellante op 13 februari 2018 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met in achtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 april 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 19,43%. Met een brief van 7 mei 2018 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat het voornemens is het besluit van 26 juni 2017 te wijzigen in die zin dat de mate van arbeidsongeschiktheid op minder dan 35% wordt vastgesteld.
1.3.
Naar aanleiding van de bezwaren van appellante tegen deze voorgenomen beslissing is zij op 30 augustus 2018 door een verzekeringsarts bezwaar en beroep gezien op een hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 17 december 2018 gerapporteerd dat appellante meer beperkingen heeft. Op 17 december 2018 heeft hij een gewijzigde FML vastgesteld. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is in haar rapport van 20 december 2018 tot de conclusie gekomen dat de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd minder dan 35% blijft. Het Uwv heeft het bezwaar van de ex-werkgever bij besluit van 27 december 2018 (bestreden besluit) gegrond verklaard, het primaire besluit van 26 juni 2017 herroepen en bepaald dat de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante wordt beëindigd met ingang van 6 februari 2019.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat het uitgevoerde medische onderzoek zorgvuldig is geweest. Voorts heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met de voor appellante vastgestelde belastbaarheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat een situatie als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zich in het geval van appellante niet voordoet. Dat de verzekeringsartsen de beperkingen zouden hebben onderschat heeft de rechtbank niet gevolgd. Er zijn in de FML de nodige beperkingen aangenomen in de rubrieken 4 en 5. Op basis van de verkregen informatie van de behandelend artsen zijn in bezwaar nog aanvullende beperkingen aangenomen. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat en waarom er geen aanleiding is meer beperkingen aan te nemen. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd weerlegd dat de medische toestand sterk zou zijn verslechterd. Zo heeft hij erop gewezen dat in de bewijsstukken bij het beeldvormend onderzoek wordt gesproken over lichte afwijkingen, dat de orthopeed schrijft dat appellante wel beter kan bewegen en er geen CTS kan worden aangetoond. Ook heeft hij erop gewezen dat het beeldvormend onderzoek van de nek een HNP toonde, maar dat die informatie al bekend was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij ook gewezen naar de eigen onderzoeksbevindingen in bezwaar. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht heeft geconcludeerd dat, als er al sprake zou zijn van een verslechtering na de datum in geding, die dan niet wordt meegewogen. Het beoordelingsmoment in het kader van de toepassing van de WIA ziet specifiek op de medische toestand en de daaruit voortvloeiende (medisch objectiveerbare) arbeidsbeperkingen rond de datum in geding, hier 6 februari 2019. De rechtbank heeft het Uwv gevolgd dat uit de medische gegevens niet blijkt van een verslechtering per die datum. Uitgaande van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante geschikt moet worden geacht voor de voor haar geselecteerde functies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante bestreden dat er sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek. Er heeft geen complete herkeuring plaatsgevonden. Het onderzoek naar de fysieke gezondheidstoestand is te vluchtig geweest en de psychische klachten zijn onderbelicht gebleven. Zij is van mening dat zij geen benutbare mogelijkheden heeft. Daarbij heeft zij erop gewezen dat zij verschillende intensieve behandelingen heeft moeten ondergaan, dat ze snel moe is en dat zij overdag regelmatig moet rusten. Voorts heeft zij bij haar dagelijkse activiteiten veel rust nodig en voert ze een aantal activiteiten, zoals stofzuigen, schoonmaken, wassen en koken niet zelf meer uit. Daarnaast heeft zij last van slapeloosheid en is er sprake van cognitieve beperkingen. Tevens heeft zij erop gewezen dat na de laatste keuring in augustus 2018 op 6 september 2018 artrose in beide schouders en mogelijk een Hill-Sachsdefect (deuk in de schouderkop) is vastgesteld. Tevens is op 20 november 2018 door de behandelend arts een scheur geconstateerd in de pees van een spier in de schouder. Tot slot heeft appellante gesteld dat de voor geselecteerde functies niet geschikt voor haar zijn.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft tevens een besluit van 14 november 2019 met onderliggende rapporten overgelegd waaruit blijkt dat een verzoek van appellante om in aanmerking te komen voor een WIA-uitkering omdat haar gezondheidssituatie per oktober 2018 zou zijn verslechterd, is afgewezen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat (kortgezegd) sprake is van een onzorgvuldig medisch onderzoek mede omdat haar medische situatie na de hoorzitting van 30 augustus 2018 significant is verslechterd. Daarnaast is sprake van ernstige psychische problematiek, die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij zijn oriënterend psychisch onderzoek niet is onderkend. Volgens appellante is op de datum in geding (6 februari 2019) bij haar sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden.
4.2.
In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. Voor wat betreft de gestelde verslechtering na de hoorzitting van 30 augustus 2018 is van belang dat appellante naar aanleiding van een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid (Amber) per oktober 2018 in september 2019 is gezien door een verzekeringsarts. Bij medisch onderzoek werd door de verzekeringsarts een ongewijzigde belastbaarheid vastgesteld. Daarnaast is met de schouderklachten in de FML van 17 december 2018 rekening gehouden door onder meer het frequent reiken, frequent lichte voorwerpen en zware lasten hanteren en het werken boven schouderhoogte beperkt te achten. Dat bij appellante op de datum in geding sprake is van ernstige psychische problematiek is door de verzekeringsartsen bij hun onderzoeken niet vastgesteld en is door appellante ook niet onderbouwd met medische informatie waar dit uit blijkt. Ter zitting heeft appellante desgevraagd toegelicht dat zij vooral fysieke beperkingen ervaart.
4.3.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. Het Uwv heeft daarom de geduide functies aan zijn besluitvorming ten grondslag kunnen leggen. Op basis van deze functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het arbeidsongeschiktheidspercentage met juistheid berekend op 19,43%. Het Uwv heeft daarom terecht met ingang van 6 februari 2019 de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante beëindigd.
4.4.
Appellante heeft ter zitting nog opgemerkt dat het voor haar niet te begrijpen is dat zij eerst 100% arbeidsongeschikt was en dat zij nu arbeidsgeschikt is. Opgemerkt wordt dat bij de beoordeling in 2015 sprake was van een urenbeperking van 2 uur per dag en 10 uur per week. Op basis van deze urenbeperking konden er geen functies geselecteerd worden, zodat appellante op arbeidskundige gronden 100% arbeidsongeschikt was. Bij de huidige beoordeling is geen sprake meer van een urenbeperking. Zoals onder 4.3 beschreven heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op basis van de huidige beperkingen een vergelijking kunnen maken tussen het maatmanloon en het (mediane) loon van de geselecteerde functies.
4.5.
Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van M. Géron als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2021.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) M. Géron