ECLI:NL:CRVB:2021:203

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
29 januari 2021
Zaaknummer
19/4940 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek om loskoppeling van het inkomen van de vader bij de vaststelling van de aanvullende beurs

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die haar verzoek om loskoppeling van het inkomen van haar vader bij de vaststelling van de aanvullende beurs heeft afgewezen. Appellante stelt dat er sprake is van een ernstig en structureel conflict met haar vader, wat haar financiële situatie negatief beïnvloedt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor de ernst van het conflict en dat de minister terecht het verzoek heeft afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat de in hoger beroep overgelegde medische gegevens en verklaringen geen nieuwe informatie bevatten die de afwijzing van het verzoek zouden kunnen rechtvaardigen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De uitspraak is gedaan op 27 januari 2021.

Uitspraak

19.4940 WSF

Datum uitspraak: 27 januari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 november 2019, 19/3399 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I. Lamou, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van videobellen plaatsgevonden op 16 december 2020. Aan de zitting hebben deelgenomen mr. S. Salhi, advocaat, namens appellante, en drs. P.M.S. Slagter, namens de minister.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft bij de minister een aanvraag ingediend om bij de vaststelling van de aanvullende beurs vanaf 1 augustus 2018 geen rekening te houden met het inkomen van haar vader (verzoek om loskoppeling), omdat sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen haar en haar vader
.
1.2.
Bij besluit van 8 november 2018 , gehandhaafd na bezwaar bij besluit van 26 april 2019 (bestreden besluit), heeft de minister het verzoek om loskoppeling afgewezen. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat geen sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen betrokkene en haar vader als bedoeld in de artikelen 3.14 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) en 6, eerste lid, aanhef en onder a, en 7 van het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat uit hetgeen appellante heeft aangevoerd, en de ter ondersteuning daarvan overgelegde verklaringen, volgt dat de vader van appellante niet betrokken was bij haar zoals van een ouder verwacht mag worden en dat appellante geen contact meer wil met haar vader wegens de gebeurtenissen in het verleden.
De relatie tussen appellante en haar vader is (structureel) verstoord. Het ontbreken van contact en betrokkenheid tussen vader en dochter moet pijnlijk en verdrietig voor appellante zijn. Echter, daaruit kan niet geconcludeerd worden dat loskoppeling aangewezen is. Niet is gebleken van (voldoende) bijkomstige omstandigheden daarvoor. De ernst van het conflict is niet aangetoond met de overgelegde verklaring van de maatschappelijk werker. De rechtbank heeft verder overwogen dat appellante evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanaf de maand waarin zij de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt geen wezenlijk contact met haar vader had, noch dat sprake is van niet inbare alimentatie. Appellante heeft voorts, met het enkele stellen daarvan, niet aannemelijk gemaakt dat de minister in strijd heeft gehandeld met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Ter motivering van het hoger beroep heeft appellante verwezen naar de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden. Verder wordt herhaald dat appellante en haar vader vanaf 2012 geen contact hebben en hulpverleningstrajecten om het contact te herstellen niet geslaagd zijn.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor het van toepassing zijnde wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de in beroep aangevoerde gronden. De rechtbank heeft wat in beroep is aangevoerd, en wat in hoger beroep is herhaald, in de aangevallen uitspraak besproken en gemotiveerd waarom die gronden niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en op hoofdlijnen de overwegingen die daaraan ten grondslag zijn gelegd. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De in hoger beroep overgelegde medische gegevens van de huisarts zijn ook in bezwaar overgelegd. Uit deze gegevens valt af te leiden dat appellante spanning ervaart en een verminderde concentratie heeft ten gevolge van de verstoorde relatie met haar vader. Reeds omdat deze gegevens enkel betrekking hebben op de periode september 2014 tot en met september 2016 kan daaruit niet worden afgeleid dat sprake is van (ernstige) gezondheidsproblemen bij appellante ten gevolge van de verstoorde relatie met haar vader in de hier aan de orde zijnde periode, de periode die aanvangt op 1 augustus 2018.
4.4.
De in hoger beroep overgelegde brief van 24 juli 2019 van [naam X], consulent MEE en [woonplaats] voor Elkaar, die is opgesteld aan de hand van de door appellante en haar moeder verstrekte informatie, bevat geen nieuwe informatie over de (gevolgen van de) verstoorde relatie tussen appellante en haar vader. Dat de combinatie van studeren en werken, om geld te verdienen vanwege de ontbrekende financiële bijdrage van de vader, tot overbelasting van appellante kan leiden betekent niet dat het verzoek om loskoppeling had moeten worden toegewezen. Om haar studie te bekostigen kan appellante gebruik maken van de mogelijkheid om in aanvulling op de aan haar verstrekte prestatiebeurs studiefinanciering aan te vragen in de vorm van een maandelijkse rentedragende lening.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van B.H.B. Verheul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2021.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) B.H.B Verheul