ECLI:NL:CRVB:2021:2026

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
13 augustus 2021
Zaaknummer
19/1652 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand in verband met onbetaalde werkzaamheden en inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand aan appellante over verschillende perioden, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven stelt dat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden. De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante heeft niet kunnen aantonen dat er bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat van de ondertekende verklaring, afgelegd tegenover een sociaal rechercheur, moet worden afgeweken. De Raad oordeelt dat de dyslexie van appellante niet voldoende is om haar verklaring terzijde te schuiven. De verklaring die appellante op 9 augustus 2017 heeft afgelegd, waarin zij aangeeft werkzaamheden te hebben verricht in café X, wordt als betrouwbaar beschouwd. De Raad benadrukt dat voor de verlening van bijstand niet alleen het daadwerkelijk beschikbare inkomen van belang is, maar ook het inkomen waarover men redelijkerwijs kan beschikken. De Centrale Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

19.1652 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 12 maart 2019, 18/1780 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
Datum uitspraak: 3 augustus 2021
Zitting heeft: A.M. Overbeeke
Griffier: Y.S.S. Fatni
Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. R. Akkaya, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Spaan.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om herziening van bijstand over de perioden februari 2013, maart 2014, februari 2015, 1 februari 2016 tot en met 31 december 2016 en 1 januari 2017 tot en met
8 augustus 2017 (perioden in geding) en de terugvordering van de over deze perioden gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van, voor zover van belang, € 2.854,56. Het college heeft daaraan, met verwijzing naar de door appellante op 9 augustus 2017 afgelegde verklaring, ten grondslag gelegd dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen mededeling te doen van de door haar verrichte werkzaamheden in café X te [woonplaats]. Het college heeft de bijstand herzien door het aantal uren en bijbehorend inkomen schattenderwijs vast te stellen.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, komt erop neer dat zij vanwege dyslexie niet aan haar verklaring kan worden gehouden en dat zij geen werkzaamheden in café X heeft verricht. Zij ging louter ter vermaak naar het café en ruimde wel eens wat glazen op of schonk drank voor vrienden in. Onder verwijzing naar een brief van een revalidatiearts van
9 december 1997 heeft appellante ook nog betoogd dat het onaannemelijk is dat zij twee avonden per week en tijdens de carnaval werkzaamheden zou hebben verricht. Deze beroepsgronden slagen niet.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512) mag in het algemeen van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en ondertekende verklaring worden uitgegaan. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich zodanige bijzondere omstandigheden voordoen dat van dit algemene uitgangspunt moet worden afgeweken. Dat appellante dyslectisch is, is daarvoor niet voldoende. Appellante heeft het verslag van het gehoor, alsook elke afzonderlijke pagina, ondertekend. In het op ambtsbelofte opgemaakte verslag van het gehoor is op het einde vermeld dat appellante bereid is haar verklaring te ondertekenen als die vanwege haar dyslexie aan haar wordt voorgelezen. Dat appellante vervolgens haar verklaring heeft ondertekend onder druk en dreiging van beëindiging van bijstand, zoals zij ter zitting heeft betoogd, heeft zij niet aannemelijk gemaakt. De inhoud van het verslag van het gehoor biedt daarvoor ook geen aanknopingspunten.
Uit de door appellante op 9 augustus 2017 afgelegde verklaring blijkt dat zij in de perioden in geding achter de bar van café X veelvuldig aanwezig was en in dat café activiteiten heeft verricht. Zo heeft zij verklaard op zeker twee avonden per week, op woensdag en op vrijdag, achter de bar bij te springen. De andere dagen is ze er wel, maar dan nuttigt ze zelf een drankje. Soms helpt ze dan met uitserveren en glazen ophalen. Het café organiseert wel eens wat en dan helpt ze ook mee. Met carnaval helpt ze ook mee, dat zijn vier dagen. Werken is een groot woord, zij doet in het café wat activiteiten op vrijwillige basis. Ze verdient daar echt niks mee. Zij doet dat nu vijf jaar en heeft dat nooit gemeld.
Gelet op haar verklaring wordt appellante niet gevolgd in haar stelling dat zij vanwege haar gezondheid niet tot meer in staat is dan wat hand- en spandiensten. Dat appellante, zoals zij stelt, die activiteiten onbetaald en onverplicht heeft verricht, maakt dat niet anders. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 8 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5646) is het verrichten van op geld waardeerbare werkzaamheden een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten zijn genoten. Van betekenis is in dit verband dat voor de verlening van bijstand, gelet op het bepaalde in
artikel 31, eerste lid, in verbinding met artikel 32, eerste lid, van de PW, niet alleen van belang is het inkomen waarover de betrokkene daadwerkelijk beschikt, maar ook het inkomen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken.
Het hoger beroep slaagt niet.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) Y.S.S. Fatni (getekend) A.M. Overbeeke