Uitspraak
20.2355 BPW
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek om herziening van eerdere besluiten met betrekking tot de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Wbp). Appellant, geboren in 1943, had in april 2005 een aanvraag ingediend voor toekenning op grond van de Wbp, die was afgewezen omdat er geen ernstige verstoring van zijn levensomstandigheden was vastgesteld ten gevolge van het verzet van zijn vader. De Raad had eerder in 2010 al geoordeeld dat de vader van appellant, die als verzetsdeelnemer was aangemerkt, niet had bijgedragen aan een verstoring van de levensomstandigheden van appellant.
In november 2018 verzocht appellant om herziening van de afwijzing, verwijzend naar nieuw onderzoek dat de verzetsactiviteiten van zijn vader en het verlenen van onderdak aan onderduikers zou bevestigen. De verweerder, de Pensioen- en Uitkeringsraad, heeft dit verzoek afgewezen, stellende dat appellant geen relevante nieuwe feiten had aangedragen die aanleiding gaven tot herziening van de eerdere besluiten. De Raad heeft het verzoek om herziening en het bezwaar tegen de afwijzing beoordeeld en geconcludeerd dat de eerder ingenomen standpunten van verweerder juist waren. De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de eerdere besluiten in een nieuw licht plaatsen.
De Raad heeft de medische adviezen van geneeskundig adviseurs in overweging genomen en geconcludeerd dat de omstandigheden in de oorlog niet herleidbaar zijn naar het verzet van de vader van appellant. De Raad heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 5 augustus 2021.