In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven niet-ontvankelijk verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenveroordeling had uitgesproken, ondanks dat het college haar in bezwaar tegemoet was gekomen met een hogere vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand. De Raad oordeelde dat de rechtbank had moeten overgaan tot een proceskostenveroordeling, aangezien het college pas na het instellen van beroep de hoogte van de kosten had erkend. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn vastgesteld op € 935,-. Tevens is het college verplicht om het door appellante betaalde griffierecht van in totaal € 178,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 5 augustus 2021.