ECLI:NL:CRVB:2021:1976
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van een ZW-uitkering op basis van voldoende medische en arbeidskundige grondslag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem per 18 januari 2018 een Ziektewet (ZW)-uitkering toe te kennen. Appellant, die als productiemedewerker via een uitzendbureau werkte, meldde zich ziek met schouder-, rug- en knieklachten. Het Uwv heeft zijn aanvraag aanvankelijk afgewezen omdat er geen contact met hem kon worden gelegd. Na een vervolgaanvraag en een medisch onderzoek door een arts van het Uwv, werd appellant geschikt geacht voor zijn laatst verrichte arbeid. Het Uwv weigerde vervolgens de ZW-uitkering, wat door appellant werd bestreden.
De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank vond dat de verzekeringsarts voldoende informatie had verzameld en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de bevindingen. Appellant voerde in hoger beroep aan dat het onderzoek niet zorgvuldig was en dat zijn medische situatie niet juist was beoordeeld. De Raad oordeelde echter dat de gronden van appellant in hoger beroep een herhaling waren van zijn eerdere argumenten en dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die zijn standpunt onderbouwden.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd om appellant per 18 januari 2018 een ZW-uitkering toe te kennen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 5 augustus 2021.