ECLI:NL:CRVB:2021:1971

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
9 augustus 2021
Zaaknummer
19/5174 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op IVA-uitkering versus WGA-uitkering na beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om geen recht op een IVA-uitkering toe te kennen. Appellante, die volledig arbeidsongeschikt is, had eerder een WGA-uitkering ontvangen. Na een herbeoordeling door het Uwv in 2018, waarbij haar arbeidsongeschiktheid op 100% werd vastgesteld, werd haar verzoek om een IVA-uitkering afgewezen. Het Uwv concludeerde dat er geen sprake was van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid, wat essentieel is voor het verkrijgen van een IVA-uitkering. De rechtbank Den Haag had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 24 juni 2021, waar appellante werd bijgestaan door haar advocaat, werd het medisch onderzoek van het Uwv besproken. De Raad oordeelde dat het onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet ter discussie stond. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts had vastgesteld dat er een kans op herstel bestond, wat de afwijzing van de IVA-uitkering rechtvaardigde. Appellante voerde aan dat haar situatie verslechterd was en dat er geen zicht op herstel was, maar de Raad oordeelde dat de eerdere medische beoordelingen en adviezen van specialisten voldoende waren om de beslissing van het Uwv te onderbouwen.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de criteria voor het vaststellen van duurzame arbeidsongeschiktheid volgens de Wet WIA.

Uitspraak

19 5174 WIA

Datum uitspraak: 5 augustus 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
11 november 2019, 19/1893 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.C.A. Schulpen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 februari 2020 ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 24 juni 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Schulpen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W. de Rooy Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 1 december 2015 heeft het Uwv appellante na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 2 november 2015 een loongerelateerde
WGA-uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Aansluitend is aan appellante per 27 augustus 2016 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend.
1.2.
Appellante heeft het Uwv op 13 juni 2018 verzocht om een herbeoordeling wegens haar verslechterde gezondheid. Na onderzoek door een arts van het Uwv en een arbeidsdeskundige, heeft het Uwv bij besluit van 14 september 2018 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante ongewijzigd vastgesteld op 100%. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 18 februari 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat geen
IVA-uitkering wordt toegekend omdat geen sprake is van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 februari 2019 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de duurzaamheid van de beperkingen van appellante onderschreven. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding was om (aanvullende) medische informatie op te vragen omdat er voldoende gegevens naar voren waren gekomen uit het dossier en uit het eigen onderzoek om de arbeidsongeschiktheid en de duurzaamheid hiervan te kunnen beoordelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is op basis van eigen onderzoek, waarbij de informatie van de behandelend sector is meegewogen, op overtuigende wijze tot de conclusie gekomen dat verbetering van de belastbaarheid van appellante gedurende het eerstkomende jaar, dan wel na het eerstkomende jaar, te verwachten was. De rechtbank heeft overwogen dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting weliswaar volgt dat er geen chirurgische opties zijn die verbetering van de linkerhand- en polsaandoening kunnen geven, maar er is geen sprake van een ziektebeeld waarbij in het geheel geen behandelingsmethoden meer zijn. Appellante kan een revalidatietraject volgen en dit is haar ook geadviseerd. De rechtbank heeft verwezen naar de beschikbare medische informatie van het LUMC van 24 juli 2018 en van de huisarts van 13 augustus 2018, waaruit dit volgt. De rechtbank heeft het niet onjuist geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de verwachting heeft uitgesproken dat een revalidatietraject de belastbaarheid van appellante nog kan verbeteren. De rechtbank heeft hierbij mede in aanmerking genomen de beschikbare medische informatie van het Hand & Pols Centrum Den Haag, waaruit eveneens kan worden afgeleid dat een traject om de dystonie te behandelen, tot de mogelijkheden behoort. Hierbij heeft de behandelaar uitgesproken dat zij zich dan in eerste instantie zou willen richten op het verbeteren van het gebruik van de vingers van appellante.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Nu appellante te horen heeft gekregen dat er geen herstel mogelijk is, is volgens haar sprake van duurzaamheid van haar beperkingen. Haar situatie is verslechterd en er is dan ook geen zicht op herstel, zoals ook te lezen is in het rapport van het LUMC. De orthopedisch chirurg en de huisarts zijn van mening dat er geen herstel meer zal plaatsvinden. Om die reden is appellante geadviseerd om naar een neuroloog te gaan. Een neuroloog zou ondersteuning kunnen bieden in het accepteren van de pijn. Het leren omgaan met pijn heeft niets te maken met het herstel van appellante. Appellante is van mening dat onvoldoende is gemotiveerd dat geen sprake is van duurzaamheid. Ter zitting heeft appellante verklaard dat zij de dag voor de zitting in het ziekenhuis is geweest en een cd-rom heeft ontvangen waarop nieuwe röntgenfoto’s staan van haar pols. Zij heeft verzocht om de cd-rom in deze procedure te mogen indienen.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 februari 2020, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante volledig arbeidsongeschikt is. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten, ligt de vraag voor of de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante moet worden geacht duurzaam te zijn, zodat appellante op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA- in plaats van een
WGA-uitkering.
4.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.4.
Appellante heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze beroepsgronden afdoende besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. De door appellante in hoger beroep gegeven nadere toelichting op deze gronden bevat geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De vastgestelde (forse) beperkingen zijn voor een belangrijk deel gebaseerd op de dystonie en het chronisch pijnsyndroom aan de linkerhand. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 13 februari 2019, aangevuld met het rapport in hoger beroep van 18 februari 2020, inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat van een intensief multidisciplinair revalidatietraject verwacht mag worden dat de belastbaarheid van de hand in significante mate zal verbeteren. De orthopedisch chirurg heeft in de brief van 24 juli 2018 vermeld dat er geen chirurgische opties meer zijn, maar hij heeft appellante ook geadviseerd om een consult bij een collega te vragen in het kader van de dystonie en/of een eventueel pijnrevalidatietraject. Ook uit de informatie van het Hand & Polscentrum blijkt dat een traject om de dystonie te behandelen tot de mogelijkheden behoort, waarbij de behandeling zou zijn gericht op het verbeteren van het gebruik van de vingers. Het Uwv heeft op goede gronden aangenomen dat bij appellante geen sprake was van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid. Tot slot wordt overwogen dat het ter zitting gedane verzoek van appellante om een cd-rom met recente röntgenfoto’s in te dienen, wordt afgewezen. Dit betreft namelijk geen informatie die ziet op de medische situatie van appellante op de datum in geding.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander in tegenwoordigheid van
A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2021.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) A.L.K. Dagmar