ECLI:NL:CRVB:2021:1971
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op IVA-uitkering versus WGA-uitkering na beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om geen recht op een IVA-uitkering toe te kennen. Appellante, die volledig arbeidsongeschikt is, had eerder een WGA-uitkering ontvangen. Na een herbeoordeling door het Uwv in 2018, waarbij haar arbeidsongeschiktheid op 100% werd vastgesteld, werd haar verzoek om een IVA-uitkering afgewezen. Het Uwv concludeerde dat er geen sprake was van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid, wat essentieel is voor het verkrijgen van een IVA-uitkering. De rechtbank Den Haag had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 24 juni 2021, waar appellante werd bijgestaan door haar advocaat, werd het medisch onderzoek van het Uwv besproken. De Raad oordeelde dat het onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet ter discussie stond. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts had vastgesteld dat er een kans op herstel bestond, wat de afwijzing van de IVA-uitkering rechtvaardigde. Appellante voerde aan dat haar situatie verslechterd was en dat er geen zicht op herstel was, maar de Raad oordeelde dat de eerdere medische beoordelingen en adviezen van specialisten voldoende waren om de beslissing van het Uwv te onderbouwen.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de criteria voor het vaststellen van duurzame arbeidsongeschiktheid volgens de Wet WIA.