ECLI:NL:CRVB:2021:1968

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
9 augustus 2021
Zaaknummer
19/3401 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA en de geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) heeft aangevraagd. Appellant, die eerder als customer service medewerker werkte, heeft zich op 1 juni 2016 ziekgemeld vanwege psychische en fysieke klachten. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van zijn beperkingen, zoals vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellant.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en dat zijn beperkingen zijn onderschat. Hij heeft informatie van zijn behandelaars overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt. De Raad heeft echter geoordeeld dat de overwegingen van de rechtbank over de medische beoordeling worden onderschreven. De rapporten van de artsen van het Uwv zijn inzichtelijk en toereikend gemotiveerd, en er is voldoende rekening gehouden met alle medisch te objectiveren klachten van appellant.

De Raad heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies, en dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat appellant terecht is geacht 37,35% arbeidsongeschikt te zijn. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor appellanten om voldoende medische onderbouwing te leveren voor hun claims.

Uitspraak

19 3401 WIA

Datum uitspraak: 5 augustus 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
20 juni 2019, 18/7937 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E.W.J.M. Janssens, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, door middel van videobellen, plaatsgevonden op 24 juni 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Janssens. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als customer service medewerker voor 32 uur. Daarna heeft hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontvangen. Appellant heeft zich op 1 juni 2016 ziekgemeld wegens psychische en fysieke klachten. Het Uwv heeft hem ziekengeld op grond van de Ziektewet toegekend.
1.2.
Appellant heeft op 13 februari 2018 een aanvraag ingediend om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In het kader van deze aanvraag heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 februari 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de functies met de hoogste lonen – administratief medewerker (document scannen) (SBC-code 315133), productiemedewerker (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) en wikkelaar, samensteller electronische apparatuur (SBC-code 267050) – een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 37,35%. Bij besluit van 5 april 2018 heeft het Uwv appellant van 30 mei 2018 tot en met 29 maart 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 23 oktober 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Appellant heeft beroep ingesteld en ter onderbouwing van zijn standpunt informatie van behandelaars en de huisarts overgelegd. Het Uwv heeft in reactie rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingezonden.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundige onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsartsen waren ermee bekend dat appellant ADHD heeft en dit heeft in de FML geleid tot beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. Ook is voldoende rekening gehouden met de diagnose van het Léri-Weill-syndroom. Het Uwv was er in bezwaar van op de hoogte dat appellant bezig was met diagnostisering van deze problematiek en niet is gesteld dat de klachten die voortvloeien uit deze aandoening zijn onderschat. Verder hebben de verzekeringsartsen geen beperkingen hoeven aannemen voor de gehoorbeschadiging nu appellant niet te kennen heeft gegeven daar klachten door te ervaren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is het eens met de primaire verzekeringsarts en heeft aangegeven dat deze zich een oordeel heeft gevormd over de lichamelijke en psychische klachten en heeft daarbij informatie van de behandelende sector betrokken. Met de klachten van appellant is voldoende rekening gehouden in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien anders te denken met betrekking tot de urenbeperking. Er zijn de nodige lichamelijke en psychische problemen maar er zijn benutbare mogelijkheden. Appellant heeft in beroep geen medische stukken overgelegd die aanknopingspunten bieden voor het standpunt dat hij op de datum in geding medisch meer beperkt is dan in de FML is vastgelegd. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Omdat de rechtbank zich voldoende voorgelicht heeft geacht, heeft zij geen reden gezien om een deskundige te benoemen. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor de geduide functies. Naar het oordeel van de rechtbank is appellant terecht en op goede gronden per 30 mei 2018 37,35% arbeidsongeschikt geacht.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Appellant is van mening dat zijn waak-slaapstoornis, de chronische pijnklachten aan zijn schouders en zijn beperkte dagverhaal zouden moeten leiden tot een urenbeperking. Daarnaast is in de FML onvoldoende rekening gehouden met de ADHD en de polsklachten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant verwezen naar de informatie van zijn behandelaars, met name de informatie van de reumatoloog van
19 oktober 2018. Appellant heeft verzocht om inschakeling van een onafhankelijk verzekeringsarts. Appellant heeft voorts aangevoerd dat hij de functie productiemedewerker niet kan vervullen vanwege het verhoogd persoonlijk risico, omdat een soldeerbout een gevaar opleverende machine is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 september 2020, de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 30 mei 2018 heeft vastgesteld op 35 tot 80%.
4.2.1.
De overwegingen van de rechtbank over de medische beoordeling worden onderschreven. Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en dat zijn beperkingen zijn onderschat. Uit de inzichtelijke en toereikend gemotiveerde rapporten van de artsen van het Uwv blijkt dat met alle – medisch te objectiveren – klachten rekening is gehouden bij het vaststellen van de belastbaarheid van appellant. Daarbij is informatie van de behandelaars en de huisarts meegewogen.
4.2.2.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat er geen sprake is van een aandoening met een stoornis in de energiehuishouding waarvoor recuperatie noodzakelijk is. Er zijn geen preventieve gronden en er is geen sprake van verminderde beschikbaarheid. Vanwege de slaapstoornis is appellant beperkt geacht voor nachtwerk en is hij aangewezen op regelmatige werkuren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 30 september 2020 nader toegelicht dat het door de primaire verzekeringsarts opgetekende dagverhaal niet wijst in de richting van een objectiveerbare rust- en/of recuperatiebehoefte die aan het verrichten van arbeid in een normale (voltijdse) werkweek in de weg staat. Ook uit de informatie van de behandelaars heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet kunnen afleiden dat appellant niet voltijds bezig zou kunnen zijn. Appellant heeft in hoger beroep geen aanvullende medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat de beperkingen op energetisch gebied dermate ernstig zijn dat de beperkingen in de FML als ontoereikend moeten worden aangemerkt en een bijkomende urenbeperking noodzakelijk is.
4.2.3.
De grond van appellant dat in de FML onvoldoende rekening is gehouden met de ADHD, slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het genoemde rapport van 30 september 2020 overwogen dat ADHD een ontwikkelingsstoornis is en in het geval van appellant een stoornis is waarmee hij vele jaren heeft kunnen werken. Ook in arbeid, waarin hij langere tijd de aandacht moest vasthouden, die niet volledig gestructureerd was en afleiding door anderen aanwezig was. In de FML is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening gehouden met de aanwezige verminderde psychische belastbaarheid van appellant. De grond van appellant dat onvoldoende rekening is gehouden met de polsklachten, slaagt evenmin. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de genoemde brief van de reumatoloog van 19 oktober 2018 meegewogen en ook bij nadere bestudering van de stukken is de verzekeringsarts geen zodanige deformaties van het bewegingsapparaat gebleken dat daaruit nog extra beperkingen voor de FML zouden moeten voortvloeien.
4.2.4.
Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingebracht die reden geven tot twijfel aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Evenals de rechtbank oordeelde, bestaat er geen aanleiding om over te gaan tot benoeming van een deskundige omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat, uitgaande van de juistheid van de FML, de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De beperking in de FML bij het item verhoogd persoonlijk risico ziet op het werken met rijdende machines, gevaarlijke machines, op hoogtes of andere plaatsen met valgevaar. In de functie productiemedewerker industrie bestaat een licht verbrandgevaar bij het dagelijks werken met een soldeerbout. Het gaat hier om een soldeerbout ter grootte van een pen die zelf aan- en uitgezet kan worden en die bovendien uitgaat wanneer hij in de houder wordt geplaatst. Anders dan appellant heeft betoogd, kan deze soldeerbout niet worden gezien als een gevaar opleverende machine.
4.4.
Uit 4.2 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij deze uitkomst is een schadevergoeding niet aan de orde. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de wettelijke rente wordt dan ook afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van
A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2021.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) A.L.K. Dagmar