ECLI:NL:CRVB:2021:1965

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2021
Publicatiedatum
9 augustus 2021
Zaaknummer
19/1070 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en de rol van deskundigen in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante. Appellante, die eerder een loongerelateerde WGA-uitkering had ontvangen, was van mening dat haar arbeidsongeschiktheid niet correct was vastgesteld. De rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de Centrale Raad oordeelde dat het Uwv terecht had besloten dat appellante per 15 augustus 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De deskundige, L. Greveling-Fockens, had in haar rapport geconcludeerd dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 september 2018 voldoende rekening was gehouden met de buik- en handklachten van appellante. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de deskundige. Appellante had aangevoerd dat de deskundige onzorgvuldig had gehandeld door geen informatie op te vragen bij haar behandelaars, maar de Raad oordeelde dat dit geen toegevoegde waarde had voor de beoordeling. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit werden in stand gelaten.

Uitspraak

19 1070 WIA

Datum uitspraak: 6 augustus 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
5 februari 2019, 18/428 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E.V. Huisman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. F. Reith heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, door middel van videobellen, plaatsgevonden op
11 november 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Reith. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.C. Beijen.
Na de zitting is het onderzoek heropend.
De Raad heeft vragen gesteld aan de deskundige L. Greveling-Fockens. Bij brief van 1 februari 2021 heeft zij de vraagstelling beantwoord. Partijen hebben hierop gereageerd.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als administratief medewerkster voor ongeveer 36 uur per week. In 2011 heeft zij zich vanuit de Werkloosheidswet ziek gemeld met psychische klachten. Daarnaast heeft zij buik- en linkerhandklachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 24 oktober 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%. Per 1 december 2014 heeft het Uwv de uitkering van appellante omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid niet is gewijzigd.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft appellante het spreekuur bezocht van een voor het Uwv werkzame arts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 maart 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de functies samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 267050), samensteller kunststof- en rubberindustrie (SBC-code 271130) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code 111010) een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 23,65%. Het Uwv heeft bij besluit van 14 juni 2017 vastgesteld dat appellante met ingang van 15 augustus 2017 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat zij per 16 mei 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 27 december 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verdergaande beperkingen op zowel het mentale als fysieke vlak noodzakelijk geacht en deze neergelegd in een FML van 6 december 2017. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van deze FML, vier van de vijf eerder geselecteerde functies nog steeds geschikt geacht voor appellante en onveranderd een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35 % vastgesteld.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. De rechtbank heeft overwogen dat er geen aanleiding is om het rapport van 4 september 2018 van de door rechtbank ingeschakelde onafhankelijke deskundige, verzekeringsarts L. Greveling-Fockens (de deskundige) niet te volgen. Zij heeft geen aanleiding gezien om van de hoofdregel af te wijken. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat de deskundige appellante heeft onderzocht en bij haar onderzoek de beschikking had over alle in dit geding beschikbare gegevens, waaronder de rapporten van de verzekeringsartsen en andere voorhanden zijnde medische gegevens. Zij heeft op zorgvuldige wijze een uitgebreid en zorgvuldig onderzoek ingesteld en daarvan de rechtbank op consistente en inzichtelijke wijze verslag gedaan. De rechtbank heeft geen grond gezien om te twijfelen aan het oordeel van de deskundige, noch aan haar objectiviteit en geen aanleiding gezien om de conclusies niet te volgen.
2.2.
De deskundige heeft geconcludeerd dat appellante meer beperkt was op de onderdelen frequent buigen (licht beperkt) en bedienen toetsenbord en muis (beperkt, kan niet met 10 vingers werken). De rechtbank heeft overwogen dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet geheel juist is, namelijk ten aanzien van deze onderdelen en heeft het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het rapport van de deskundige de FML op 28 september 2018 aangepast conform de conclusies van de deskundige. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens geconcludeerd dat de geselecteerde functies na aanpassing van de FML nog steeds geschikt zijn zodat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid niet is gewijzigd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het rapport van de deskundige onzorgvuldig tot stand is gekomen. De deskundige heeft de expliciete opdracht van de rechtbank om informatie op te vragen bij haar behandelaars, waaronder de huisarts en de handkliniek, niet uitgevoerd. De huisarts had waardevolle informatie kunnen geven omdat deze goed op de hoogte was van alle behandelingen bij de medische specialisten en een totaalbeeld had van alle klachten. De huisarts is stellig in zijn uitspraak dat appellante niet 8 uur per dag kan werken. Ook voor haar handklachten hadden meer beperkingen moeten worden opgenomen. Appellante verzoekt om inschakeling van een andere deskundige om haar belastbaarheid te beoordelen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is of het Uwv terecht WIA-uitkering van appellante met ingang van
15 augustus 2017 heeft beëindigd, omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid worden onderschreven. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3.
Het hoger beroep stelt aan de orde of het feit dat de deskundige geen informatie heeft opgevraagd bij de behandelaars van appellante, ertoe moet leiden dat het onderzoek van de deskundige niet zorgvuldig is en de conclusies van de deskundige niet gevolgd kunnen worden. In de onderzoeksopdracht van de rechtbank is aan het slot het verzoek aan de deskundige gedaan overleg te plegen met de artsen bij wie appellante onder behandeling is (geweest).
4.4.
De deskundige heeft hierover in de brief van 1 februari 2021 het volgende gesteld. De rechtbank heeft kennelijk op basis van haar deskundigenrapport niet geoordeeld dat het opvragen van informatie bij de behandelaars ten onrechte is nagelaten. Het verzoek daartoe in de opdracht had de rechtbank ook niet met argumenten onderbouwd. Appellante heeft evenmin aangegeven welke informatie ten onrechte niet is meegewogen, noch is in hoger beroep nieuwe medische informatie ingebracht. De deskundige heeft geen meerwaarde gezien om de huisarts opnieuw te bevragen, nu in het dossier reeds brieven van de huisarts van 3 oktober 2017 en 14 maart 2018 aanwezig waren, waarin informatie is gegeven over de buikklachten. De mening van de huisarts ten aanzien van een urenbeperking heeft de deskundige voor kennisgeving aangenomen. Vanuit verzekeringsgeneeskundig oogpunt heeft de deskundige hiervoor geen aanleiding gezien wanneer appellante werkzaam zou zijn in passende arbeid, waarbij met haar beperkingen rekening was gehouden. De deskundige heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een stoornis in de energiehuishouding en er ook vanuit preventief oogpunt geen reden was om een urenbeperking aan te nemen. Appellante heeft verder opgemerkt dat de huid van haar handen vanwege de eczeemklachten flinterdun en bijzonder kwetsbaar is, waardoor haar handen gemakkelijk open gaan. Hierover heeft de deskundige in genoemde brief gesteld dat zo er sprake is van een kwetsbare huid, wat zij bij haar onderzoek niet heeft genoteerd, er een mogelijkheid is om te werken met handschoenen. Daarbij zijn er diverse opties qua materiaal beschikbaar. De deskundige heeft geconcludeerd dat in de FML van 28 september 2018 in voldoende mate rekening is gehouden met de buik- en handklachten van appellante.
4.5.
Hiermee heeft de deskundige overtuigend gemotiveerd dat het opvragen van nadere informatie van of overleg met de behandelaars van appellante geen toegevoegde waarde had. De rechtbank wordt gevolgd in haar conclusie dat het onderzoek van de deskundige zorgvuldig is geweest. De deskundige heeft kennis genomen van informatie van behandelaars, waaronder de huisarts, gynaecoloog, psychologen, allergoloog en huidarts. Zij heeft tijdens het spreekuur een anamnese afgenomen en lichamelijk onderzoek verricht. Er is geen lichamelijk onderzoek van de buik verricht omdat hiervan geen aanvullende gegevens werden verwacht die van betekenis zijn op de datum in geding. Bij onderzoek van de linkerhand zonder spalk bleek dat een vuist maken en het geheel strekken van de vingers III en IV niet lukte. De deskundige heeft op basis van het dossieronderzoek en het spreekuurcontact in haar rapport een uitgebreide beschouwing gegeven over de belastbaarheid van appellante, waarbij zij op alle lichamelijke en psychische klachten is ingegaan. Zij heeft daarbij enkele aanvullende beperkingen in verband met de buik- en handklachten noodzakelijk geacht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de deskundige. Voor het inschakelen van een andere deskundige is dan ook geen aanleiding.
4.7.
Uit wat in 4.2 tot en met 4.5 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2021.
(getekend) E. Dijt
(getekend) H. Spaargaren