ECLI:NL:CRVB:2021:1928
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens gebrek aan duurzaam arbeidsvermogen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een Wajong-uitkering aan appellante, geboren in 2000, die ADHD en een licht verstandelijke handicap heeft. De aanvraag om uitkering werd in eerste instantie afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 12 maart 2018, omdat appellante op dat moment geen arbeidsvermogen had, maar het Uwv meende dat deze situatie niet duurzaam was. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond op 10 september 2018.
De rechtbank Amsterdam oordeelde in een tussenuitspraak op 18 april 2019 dat het Uwv onvoldoende had onderbouwd hoe de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij appellante konden ontwikkelen. Het Uwv heeft vervolgens aanvullende rapporten ingediend, waarin werd gesteld dat met intensieve begeleiding en een begeleid wonen traject de kans op verbetering van appellantes situatie zou toenemen. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen wel degelijk duurzaam is en dat er geen kans op verbetering is. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv voldoende had aangetoond dat er behandelmogelijkheden zijn en dat appellante in de toekomst mogelijk over basale werknemersvaardigheden kan beschikken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellante geen recht had op een Wajong-uitkering, omdat zij arbeidsvermogen kan ontwikkelen.