ECLI:NL:CRVB:2021:1902

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
2 augustus 2021
Zaaknummer
20/2615 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot plaatsing in andere functie binnen de politie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een verzoek van een ambtenaar, betrokkene, om geplaatst te worden in een andere functie binnen de politie. Betrokkene had op 31 augustus 2017 verzocht om plaatsing in de functie van [functie 3], maar dit verzoek werd afgewezen door de korpschef. De korpschef stelde dat betrokkene niet aannemelijk had gemaakt dat hij gedurende een onafgebroken periode van drie jaar voorafgaand aan 1 juli 2017 in overwegende mate werkzaamheden had verricht die voldeden aan de niveaubepalende elementen van de functie [functie 3].

De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van de korpschef vernietigd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde anders. De Raad volgde de korpschef in zijn standpunt dat betrokkene niet had aangetoond dat hij de vereiste werkzaamheden had verricht. De Raad concludeerde dat de korpschef terecht had geweigerd om betrokkene in de gewenste functie te plaatsen, omdat niet aan de cumulatieve criteria was voldaan.

De Raad oordeelde dat de Notitie en de Aanvulling, die een uitwerking vormen van de hardheidsclausule in het Besluit algemene rechtspositie politie, niet in de weg stonden aan de afwijzing van het verzoek. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de specifieke criteria voor plaatsing in een andere functie binnen de politie.

Uitspraak

20.2615 AW, 20/4108 AW

Datum uitspraak: 29 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 8 juni 2020, 19/2238 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (korpschef)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
De korpschef heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. W. de Klein een verweerschrift ingediend en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een zienswijze ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2021. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Stové en [naam]. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. De Klein.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is werkzaam bij de politie. Per 1 april 2005 is hij geplaatst op de functie van [functie 1], schaal 8. Bij besluit van 16 december 2013 is betrokkene definitief geplaatst in de functie van [functie 2], de functie waarop hij per 1 juli 2016 is geplaatst in de nieuwe organisatie. Tot maart 2017 was betrokkene als [functie 1] werkzaam, vervolgens is hij als [functie 2] te werk gesteld. Per september 2019 is betrokkene definitief geplaatst in de functie van [functie 2] als [functie 2].
1.2.
Betrokkene heeft op 31 augustus 2017 verzocht te worden geplaatst in de functie [functie 3]. Nadat de korpschef zijn voornemen daartoe bekend had gemaakt en betrokkene hierop zijn zienswijze naar voren had gebracht, heeft de korpschef bij besluit van 21 juni 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 april 2019 (bestreden besluit), dit verzoek afgewezen. De korpschef heeft zich op het standpunt gesteld dat de werkzaamheden van betrokkene niet in overwegende mate voldoen aan alle niveaubepalende elementen van de functie van [functie 3], als omschreven in het onderdeel ‘kern van de functie’. De korpschef heeft hierbij getoetst aan de criteria 1) analyseren, over verbeteringen adviseren, verbeteringen initiëren en vastgestelde verbeteringen implementeren, resultaten evalueren en over bijsturing adviseren van uitvoering en inzet van (werkterreingerelateerde) operationele politietaken en de inzet ervan bij de aanpak van veiligheidsproblematiek, 2) verrichten van organisatorische coördinatie, en 3) initiëren en regisseren van (werkterreingerelateerde) netwerken ten behoeve van gezamenlijke aanpak van veiligheidsproblematiek en aansturen op het maken van randvoorwaardelijke afspraken en nakoming ervan. Alleen het functieaspect initiëren en regisseren maakte onderdeel uit van de feitelijke werkzaamheden van betrokkene.
De korpschef heeft bij deze toetsing verwezen naar de Notitie tijdelijke tewerkstellingen in fase 2 van 20 september 2016 (Notitie), de Aanvulling werkinstructie inzake Tijdelijke tewerkstellingen in de periode tot 1 juli 2016 van 7 december 2016 (Aanvulling) en de Werkinstructie Tijdelijke tewerkstelling/waarneming langer dan 3 jaar na 1 juli 2016 van 4 april 2017 (Werkinstructie).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 21 juni 2018 herroepen en bepaald dat betrokkene met ingang van 31 juli 2017 geplaatst is in de functie van [functie 3] en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. De rechtbank heeft daartoe geoordeeld dat betrokkene aannemelijk heeft gemaakt dat gedurende de referteperiode de niveaubepalende elementen van de functie van [functie 3] analyseren en organisatorische coördinatie onderdeel uitmaakten van zijn feitelijke werkzaamheden. Daarbij heeft de rechtbank verwezen naar de verklaring van de voormalige leidinggevende van betrokkene. Aldus heeft betrokkene voldaan aan het vereiste dat hij in overwegende mate de kern van de functie en niveaubepalende elementen van de functie van [functie 3], schaal 9, heeft verricht.
3.1.
De korpschef keert zich in hoger beroep tegen het oordeel van de rechtbank dat betrokkene een geslaagd beroep toekomt op de Notitie, de Aanvulling, en de Werknotitie en dat zodoende aanleiding bestaat om hem met ingang van 31 juli 2017 te plaatsen op de door hem geambieerde functie van [functie 3], salarisschaal 9.
3.2.
Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ziet op het gebruik door de korpschef van de Handleiding LFNP voor wat betreft de begrippen die in de functiebeschrijving een belangrijke rol spelen en in de Handleiding LFNP nader worden toegelicht, in het kader van Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie van 4 juli 2016 (RAAF). Daarnaast wijst hij op de uitzondering op het uitgangspunt dat aan alle niveaubepalende elementen van de gewenste functie moet zijn voldaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Hoger beroep
4.1.
Het geschil spitst zich ook in dit hoger beroep toe op de vraag of betrokkene een geslaagd beroep toekomt op de Notitie, de Aanvulling en de Werkinstructie en of er op deze grond aanleiding bestaat om hem te plaatsen op de door hem gewenste functie van [functie 3].
4.2.1.
De Notitie en de Aanvulling vormen een uitwerking van de in artikel 55v van het Besluit algemene rechtspositie politie neergelegde hardheidsclausule voor die situaties dat een medewerker gedurende fase 1 van de reorganisatie (dus tot juli 2016) gedurende een periode van drie jaar tijdelijk was tewerkgesteld in een andere functie. Om in aanmerking te komen voor plaatsing op de gewenste functie dient aan vier cumulatieve criteria te worden voldaan:
- De medewerker dient de door hem gevraagde LFNP-functie gedurende minimaal drie jaar voorafgaand aan 1 juli 2016 ononderbroken uit te hebben geoefend. De vraag of de gewenste functie daadwerkelijk is uitgevoerd moet worden beantwoord aan de hand van de niveaubepalende elementen van die functie. Noodzakelijk is dat vastgesteld wordt dat door het uitoefenen van de tijdelijke werkzaamheden in overwegende mate is voldaan aan de niveaubepalende elementen van de andere functie. Deze zijn omschreven in het onderdeel “kern van de functie van de betreffende LFNP-functie”;
- De tewerkstelling dient schriftelijk te kunnen worden onderbouwd door de medewerker;
- De gewenste functie moet zijn ingericht in de nieuwe formatie. Er moet dus sprake zijn van werkzaamheden die vanuit het bedrijfsvoeringsbelang ook na de reorganisatie worden gecontinueerd;
- Het functioneren van de medewerker dient voldoende te zijn.
4.2.2.
In aanvulling hierop biedt de Werkinstructie de mogelijkheid tot plaatsing in de gewenste functie voor gevallen waarin de periode van drie jaar onafgebroken uitoefenen van een andere functie wordt bereikt na 1 juli 2016, maar voor 1 juli 2017.
4.3.
Voorop staat dat in geval van betrokkene geen sprake is geweest van enigerlei afspraak of opdracht, in welke vorm dan ook, tot vervulling van andere dan de eigen werkzaamheden. De korpschef heeft niettemin onderzocht of betrokkene feitelijk toch, gedurende de vereiste periode van minimaal drie jaar voorafgaand aan 1 juli 2017, ononderbroken in overwegende mate de kern van de functie en niveaubepalende elementen van de functie van [functie 3], schaal 9, heeft verricht.
4.4.
Met de korpschef is de Raad van oordeel dat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gedurende een onafgebroken periode van drie jaar voorafgaande aan 1 juli 2017 in overwegende mate werkzaamheden heeft uitgevoerd die voldoen aan de niveaubepalende elementen analyseren en organisatorische coördinatie van de functie [functie 3]. Als het gaat om de verklaring van de voormalig leidinggevende van betrokkene overweegt de Raad het volgende. Deze leidinggevende heeft verklaard dat betrokkene gedurende de periode van 2012 tot mei 2017 meerdere functioneringsgesprekken of beoordelingsgesprekken heeft gevoerd, waarbij hij van begin tot eind verantwoordelijk was. Alleen omdat de teamchef formeel moest tekenen, zijn de formulieren door deze ondertekend en niet door betrokkene, aldus de leidinggevende in haar verklaring. In het procesdossier bevinden zich echter geen stukken die de verklaring van de leidinggevende ondersteunen. Integendeel, uit de diverse zich onder de gedingstukken bevindende e-mails, onder andere van 18 september 2015, 29 januari 2016, 19 februari 2016 en 22 februari 2016, blijkt dat bij betrokkene sprake is van het voeren van voortgangsgesprekken of het als informant opmaken van beoordelingen ten behoeve van de leidinggevende van betrokkene. Het functioneringsformulier van betrokkene, opgemaakt op 8 september 2016 en waarbij deze leidinggevende de beoordelaar is, vermeldt onder III Behalen van resultaten: “ [betrokkene] heeft als pl8 ook de zorg voor het personeel van zijn zorggroep en is als informant betrokken bij het opmaken van fuges en beo’s.” Verder staat in dit functioneringsformulier onder IV Leiderschap: “Het onderdeel Leiderschap is in principe van toepassing vanaf s-9, echter [betrokkene] werkt als PL8 en heeft als zodanig ook taken in het leidinggeven.”
De zorg voor het personeel van zijn zorggroep en het voeren van verzuimgesprekken zijn werkzaamheden die deel uitmaken van betrokkenes functie van senior GGP.
4.5.
Betrokkene heeft er nog op gewezen dat de werkzaamheden van zijn oude korpsfunctie [functie 1] schaal 8 in de dagelijkse praktijk nauwelijks verschilden met de werkzaamheden van de oude korpsfunctie [functie 1] schaal 9. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst hij naar de uitspraken van de Raad van 11 december 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:4163) en van 4 augustus 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:3121) en het feit dat zijn collega’s met de functie [functie 1] schaal 9 zijn gematcht met de LFNP-functie [functie 3], schaal 9. De Raad volgt betrokkene hierin niet. De uitspraken waarnaar betrokkene verwijst gaan over aanvragen functieonderhoud op grond van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp, Stcrt. 2012, nr. 3097). Dat betrokkene destijds geen functieonderhoud heef aangevraagd komt voor zijn risico. De onderhavige procedure gaat over de plaatsing op grond van de Notitie, Aanvulling en Werknotitie, waarbij de oorspronkelijke functie van betrokkene, Senior GGP schaal 8, een gegeven is. Daar komt bij dat de transponeringstabel, behorende bij de Regeling vaststelling LFNP, het systeem van “matchen op schaal” kent en dat vereist niet het daadwerkelijk feitelijk hebben vervuld van het samenstel van taken en verantwoordelijkheden in de LFNP-functie waarnaar wordt overgegaan (vergelijk de uitspraak van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550). De Notitie, de Aanvulling en de Werknotitie kennen die voorwaarde van feitelijke taakvervulling wel.
4.6.
Betrokkene heeft een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan. Hij verwijst daarbij naar een collega die in gelijke omstandigheden wel is geplaatst op de functie van [functie 3]. Ter onderbouwing hiervan heeft hij de beslissing op bezwaar en een verklaring van de oud-leidinggevende van de betreffende collega overgelegd. De Raad is van oordeel dat uit deze stukken niet valt op te maken dat wat betreft betrokkene en zijn collega sprake is van gelijke omstandigheden. De Raad volgt de korpschef in zijn standpunt dat plaatsing op grond van de hier aan de orde zijnde regelgeving gebaseerd is op een weging van alle feiten en omstandigheden van het individuele geval en niet slechts plaatsvindt op basis van een verklaring van een leidinggevende.
4.7.
Uit 4.2.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep van de korpschef slaagt.
Incidenteel hoger beroep
4.8.
In het incidenteel hoger beroep betoogt betrokkene dat de korpschef in het bestreden besluit ten onrechte verwijst naar toelichtingen in de Handleiding LFNP. Betrokkene kan zich hiermee niet verenigen want daarmee wordt een uitbreiding gegeven aan de niveaubepalende elementen zoals genoemd in de ‘Kern van de functie’ van de functie van [functie 3]. De Raad volgt betrokkene hierin niet. In de Handleiding wordt slechts een toelichting gegeven op de in de functiebeschrijving gebruikte en van belang zijnde begrippen. Het toetsingskader wordt daarmee niet uitgebreid.
4.9.
Anders dan betrokkene betoogt is zijn de in de toelichting bij RAAF genoemde uitzonderingen op het uitgangspunt dat aan alle niveaubepalende elementen van de gewenste functie moet zijn voldaan, hier niet aan de orde.
4.10.
Uit 4.9 volgt dat het incidenteel hoger beroep van betrokkene niet slaagt.
Conclusie
4.11.
Omdat het hoger beroep van de korpschef slaagt moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen verklaart de Raad het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van B.H.B. Verheul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2021.
(getekend) H. Lagas
(getekend) B.H.B. Verheul