ECLI:NL:CRVB:2021:1901
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om plaatsing in andere functie binnen de politie op basis van niet voldoen aan vereisten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, werkzaam bij de politie, had verzocht om geplaatst te worden in een andere functie, maar dit verzoek werd afgewezen door de korpschef. De korpschef stelde dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarde dat hij de gewenste functie in overwegende mate had uitgevoerd. De appellant had eerder een verzoek ingediend om geplaatst te worden in de functie van [functie 3], maar dit verzoek werd afgewezen op basis van de Notitie tijdelijke tewerkstellingen en andere relevante werkinstructies. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de Raad de argumenten van de appellant en de korpschef opnieuw beoordeeld. De Raad concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij gedurende de vereiste periode van drie jaar de werkzaamheden had uitgevoerd die nodig waren voor de functie van [functie 3]. De Raad oordeelde dat de korpschef terecht had vastgesteld dat de appellant niet voldeed aan de cumulatieve criteria die in de Notitie waren vastgelegd. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de appellant niet in overwegende mate de werkzaamheden had uitgevoerd die aan de functie van [functie 3] waren verbonden.
Daarnaast heeft de appellant een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, verwijzend naar een collega die in vergelijkbare omstandigheden wel was geplaatst. De Raad oordeelde echter dat de omstandigheden van de appellant en zijn collega niet gelijk waren, en dat de beslissing van de korpschef op basis van de individuele feiten en omstandigheden was genomen. Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond.