Uitspraak
Datum uitspraak: 27 juli 2021
19/3062 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
28 mei 2019, 18/4856 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.A.M. van Weely hoger beroep ingesteld.
Het college heeft na ontvangst van enkele door hem aan appellante gevraagde gegevens op 12 maart 2021 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 15 maart 2021 heeft mr. Van Weely namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
1.1.
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
2.1.
Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken, omdat het college met het nader besluit volledig aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen. Gelijktijdig is verzocht om het college te veroordelen in de proceskosten.
2.2.
Het college zal het griffierecht vergoeden, maar is van mening dat appellante geen recht heeft op vergoeding van haar proceskosten, omdat een nieuw besluit is genomen op grond van gegevens die zij pas in hoger beroep heeft ingediend.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Voor een veroordeling in de proceskosten in verband met de kosten voor rechtsbijstand in bezwaar, beroep en hoger beroep bestaat, anders dan appellante meent, en zoals het college ook heeft betoogd, geen aanleiding. Indien appellante eerder dan na het indienen van het hoger beroep alle gevraagde gegevens zou hebben verstrekt, had dit meteen tot een juiste besluitvorming van het college kunnen leiden. Het is dan ook aan appellante zelf te wijten dat zij procedures voor de rechtbank en de Raad heeft moeten voeren. Appellante heeft niet gesteld dat zij de gevraagde Chinese bankafschriften niet eerder had kunnen overleggen. Van kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, zoals bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, is dan ook geen sprake.
4. Voor vergoeding van het betaalde griffierecht in eerste aanleg en hoger beroep kan appellante zich rechtstreeks tot het college wenden.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om het college te veroordelen in de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2021.
(getekend) J.N.A. Bootsma
(getekend) M. Zwart