ECLI:NL:CRVB:2021:1893
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op grond van de Participatiewet wegens onvoldoende duidelijkheid over feitelijke woon- en verblijfplaats
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 5 november 2019. De appellant had op 28 september 2018 bij het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam een aanvraag voor bijstand op grond van de Participatiewet ingediend. De aanvraag werd op 5 november 2018 officieel ingediend, maar het college heeft deze afgewezen op basis van onvoldoende informatie over de feitelijke woon- en verblijfplaats van de appellant. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond.
De Raad oordeelde dat de appellant zijn inlichtingenverplichting niet was nagekomen, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Ondanks eerdere verzoeken om informatie van het college, heeft de appellant niet adequaat gereageerd en geen duidelijkheid verschaft over zijn verblijfplaats. De Raad benadrukte dat de omstandigheid dat de personen bij wie de appellant verbleef niet wilden dat hun gegevens bekend werden, in de risicosfeer van de appellant ligt. De stelling van de appellant dat het college hem de mogelijkheid heeft ontnomen om een ander onderkomen te regelen, werd verworpen, omdat dit niet afdoet aan het feit dat hij geen inzicht heeft gegeven in zijn feitelijke woon- of verblijfplaats.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is gedocumenteerd in een proces-verbaal.