ECLI:NL:CRVB:2021:1891

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
20/3259 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boventalligverklaring en herplaatsingsproces van ambtenaar bij gemeente Gouda

In deze zaak gaat het om de boventalligverklaring van een ambtenaar bij de gemeente Gouda. De Centrale Raad van Beroep heeft op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De ambtenaar, die sinds 1987 werkzaam was bij de gemeente, werd boventallig verklaard na een reorganisatie waarbij haar functie verviel. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders niet zorgvuldig had gehandeld in de besluitvorming omtrent de boventalligverklaring, omdat het college niet had gewacht op de uitkomsten van het onderzoek naar de herbezetting van de taken van de ambtenaar.

De Raad heeft vastgesteld dat het hoger beroep ontvankelijk was, omdat het beroepschrift tijdig was ingediend. Vervolgens heeft de Raad de argumenten van het college beoordeeld. Het college had in een nader besluit opnieuw de boventalligverklaring van de ambtenaar gehandhaafd, maar de Raad oordeelde dat het college onvoldoende had onderbouwd waarom er geen passende of geschikte functies beschikbaar waren voor de ambtenaar. De Raad onderschreef de eerdere bevindingen van de rechtbank en concludeerde dat het college niet had aangetoond dat er geen mogelijkheden waren voor herplaatsing.

Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak bevestigd, het beroep tegen het nader besluit ongegrond verklaard en het college veroordeeld in de kosten van de ambtenaar. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming in het kader van boventalligverklaring en herplaatsing van ambtenaren.

Uitspraak

20.3259 AW, 21/2004 AW

Datum uitspraak: 29 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 juli 2020, 19/1956 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda (college)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens het college heeft mr. T. Jaspers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. K. ten Broek een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend, waaronder de nieuwe beslissing op bezwaar van 1 december 2020 die is genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak (nader besluit).
Namens betrokkene heeft mr. Ten Broek hierop een reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2021. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Jaspers en T.D. van Petersen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Ten Broek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet gewijzigd en Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) gaan heten. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft op besluiten of handelingen die vóór 1 januari 2020 bekend zijn gemaakt, het toen geldende recht van toepassing wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen en wat betreft de behandeling van dat bezwaar of beroep.
1.2
Betrokkene was sinds 1 september 1987 werkzaam bij de gemeente Gouda. Laatstelijk vervulde zij de generieke functie van [naam functie 1] salarisschaal 8, bij de (staf)afdeling [afdeling] ([afdeling]) voor 16 uur per week.
1.3.
In het kader van een reorganisatie waarbij taken van de afdeling [afdeling] elders in de organisatie werden ondergebracht, is aan betrokkene bij brief van 8 maart 2018 te kennen gegeven dat haar functie niet terugkomt en vervalt en zij daarom wordt aangemerkt als niet-functievolger. Dit betekent dat de herplaatsingsprocedure start en dat betrokkene verplicht is om voor minimaal één functie en maximaal drie functies haar belangstelling kenbaar te maken.
1.4.
Betrokkene heeft op het formulier belangstellingsregistratie haar belangstelling kenbaar gemaakt voor de functie van [naam functie 2], als eerste en enige voorkeur.
1.5.
Bij brief van 8 mei 2018 heeft het college het voornemen geuit om betrokkene boventallig te verklaren, omdat zij niet plaatsbaar is in de functie van [naam functie 2] en zij geen functievolger is. Op 18 mei 2018 heeft betrokkene hiertegen bedenkingen geuit.
1.6.
Bij besluit van 17 juli 2018 heeft het college betrokkene per 1 november 2018 boventallig verklaard, omdat haar functie niet terugkomt in de nieuwe situatie en er geen vacante passende of geschikte functies zijn. Daarmee start een nieuwe fase in het herplaatsingsproces, het zogenaamde Van-Werk-Naar-Werk (VWNW)-traject.
1.7.
Bij besluit van 14 februari 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de voorbereiding van het primaire besluit zorgvuldiger had gekund, omdat toen onvoldoende duidelijk in kaart was gebracht waar de taken van betrokkene zouden worden herbelegd. Dit gebrek is in de bezwaarfase echter hersteld. Uit onderzoek is gebleken dat het samenstel van haar werkzaamheden niet terugkeert binnen één formatieve functie in de organisatie maar over diverse functies bij drie afdelingen is verdeeld. Betrokkene is daarom geen functievolger. De functie van [naam functie 2], waarnaar haar taken deels zijn overgegaan, is geen passende functie. Dit betekent dat het primaire besluit in stand wordt gelaten, met dien verstande dat de ingangsdatum van de boventalligheid nader is vastgesteld op 1 maart 2019. De bezwaarkosten van betrokkene zijn vergoed.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen over proceskosten en
griffierecht, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, en het college opgedragen om een nieuw besluit op het bezwaar te nemen.
2.1.
Wat betreft de aanwijzing als niet-functievolger heeft de rechtbank overwogen
dat het college deze aanwijzing kennelijk heeft verweven met de besluitvorming omtrent de boventalligverklaring. Deze aanwijzing is in het primaire besluit omgezet in een voor bezwaar vatbaar besluit. Betrokkene heeft daartegen tijdig bezwaar gemaakt. Vervolgens is niet in geschil dat de functie van betrokkene met de opheffing van de afdeling [afdeling] is komen te vervallen. Zoals het college in het bestreden besluit heeft gesteld, was het primaire besluit niet zorgvuldig voorbereid doordat de uitkomst van het onderzoek naar de taken van betrokkene niet is afgewacht. De rechtbank is van oordeel dat het college in de bezwaarprocedure uiteindelijk met een overzicht van 26 november 2018 voldoende heeft onderbouwd welke taken van betrokkene blijven bestaan, hoeveel uur ermee gemoeid is en bij welke afdelingen die taken worden belegd. Hiermee is inzichtelijk gemaakt dat haar taken werden verdeeld over drie afdelingen, zodat geen sprake is van een terugkerende ongewijzigde functie als bedoeld in het Sociaal statuut gemeente Gouda 2000 (Gemeenteblad 29 maart 2017, nr. 49937). Het college heeft betrokkene dan ook terecht niet aangemerkt als functievolger.
2.2.
Op het punt of er voor betrokkene geen passende of geschikte functies in de nieuwe
organisatie beschikbaar zijn, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van onzorgvuldige besluitvorming. Aangezien het college het onderzoek naar het beleggen van taken van betrokkene niet heeft afgewacht, heeft zij vóór het bestreden besluit niet kunnen reageren op een functie waarin naast andere taken ook haar taken terugkwamen. Zij is daartoe ook niet alsnog in de gelegenheid gesteld. Het is niet ondenkbaar dat dit voor haar tot een andere uitkomst had kunnen leiden, want pas daarna is de verhouding van de taken van betrokkene en andere taken in de functies in de nieuwe organisatie gebleken. De motivering van het college, dat het besluit hierover voor haar niet anders zou uitvallen, schiet tekort omdat haar – terugkerende – taken in de desbetreffende functies niet bij de besluitvorming zijn betrokken. Dit betekent dat ook aan het besluit tot boventalligverklaring een motiveringsgebrek kleeft en dit besluit berust op onzorgvuldig onderzoek.
3. In hoger beroep heeft het college zich op hierna te bespreken gronden tegen de
aangevallen uitspraak gekeerd.
3.1.
Bij het nader besluit heeft het college het bezwaar van betrokkene opnieuw ongegrond verklaard.
3.2.
Nu met het nadere besluit niet aan de bezwaren van betrokkene is tegemoet gekomen, zal de Raad, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, dit besluit mede in zijn beoordeling betrekken.
3.3.
Ter zitting van de Raad is gebleken dat het dienstverband van betrokkene inmiddels per 1 juni 2021 in een civiele procedure is beëindigd, en dat de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel daartegen nog loopt.
3. De Raad oordeelt als volgt.
Hoger beroep
4.1.
Allereerst ligt de vraag voor, of het beroepschrift tijdig is ingediend en het hoger beroep dus ontvankelijk is. De Raad stelt vast dat de aangevallen uitspraak niet op de juiste wijze bekend is gemaakt, aangezien een afschrift van deze uitspraak op 23 juli 2020 niet aan de gemachtigde van het bestuursorgaan maar rechtstreeks aan het bestuursorgaan is verzonden. Nadat de bekendmaking aan de gemachtigde alsnog heeft plaatsgevonden, is de appeltermijn van zes weken aangevangen en is het beroepschrift binnen die termijn ingediend. Dit betekent dat het hoger beroep ontvankelijk is.
4.2.
Het geschil betreft de boventalligverklaring van betrokkene.
4.3.
In artikel 10d:2, aanhef en onder d, van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling-Goudse Uitwerkingsovereenkomst (CAR-GUWO) is bepaald dat onder boventalligheid wordt verstaan: de situatie dat een ambtenaar wegens reorganisatie niet kan terugkeren in de formatie na de reorganisatie.
4.4.
Om te komen tot het besluit tot boventalligverklaring, heeft het college ten eerste vastgesteld dat betrokkene geen functievolger is. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit standpunt juist is. Dit is geen geschilpunt (meer) tussen partijen.
4.5.
Vervolgens is van belang of betrokkene, conform de regels over het (her)plaatsingsproces in het eerder genoemde Sociaal statuut, op een andere passende of geschikte functie binnen de formatie van de gemeente had kunnen worden geplaatst. Pas als dit niet zo is, kan boventalligverklaring in dit geval aan de orde zijn.
4.6.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank, dat het college in zijn besluitvorming op dit punt onvoldoende de – pas laat in de bezwaarfase gebleken – belegging van haar taken heeft betrokken. De Raad sluit zich aan bij wat de rechtbank onder 5.3 van de aangevallen uitspraak hierover heeft overwogen en verwijst daarnaar. De rechtbank heeft dan ook terecht aan het college de opdracht gegeven om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarin nader moest worden gemotiveerd of er voor betrokkene al dan niet een passende of geschikte functie was.
Nader besluit
4.7.
De Raad is van oordeel dat het college met het nader besluit op concrete wijze inzichtelijk heeft gemaakt waarom er geen sprake was van een passende of geschikte functie voor betrokkene. Wat betreft de twee voltijdse functies van [naam functie 2], waarin de meeste taken van betrokkene – voor 4,25 uur respectievelijk 9,75 uur – zijn belegd, heeft het college genoemd het gebrek aan ervaring in het merendeel van de overige taken van deze functies, zoals de fraudetaken. Twee collega’s van betrokkene, die uiteindelijk in deze functies zijn geplaatst, verrichtten die taken wel al grotendeels. In dit verband volgt de Raad het standpunt van het college dat hij voor betrokkene geen (deeltijd)functie had behoeven te creëren. Immers, de inzet van de reorganisatie was juist om de functies van de stafdeling van [afdeling] in de lijn onder de brengen
.Wat betreft de overige vacante functies ten tijde van belang heeft het college toegelicht dat deze qua (niveau van de) werkzaamheden zodanig verschilden van haar oude functie, dat deze niet passend of geschikt waren. Betrokkene heeft nog gesteld dat nadien een passende functie voor haar ontstond met de tijdelijke voltijdse functie van [naam functie 3], waarin haar taken – samen met andere taken – zijn ondergebracht. Wat daarvan ook zij, gebleken is dat het bezwaar van betrokkene tegen de afwijzing van haar sollicitatie naar deze functie ongegrond is verklaard en zij daarin heeft berust. Dit heeft tot gevolg dat dit besluit in rechte vaststaat, en reeds daarom niet in de onderhavige toetsing kan worden betrokken.
4.8.
De Raad komt op basis van 4.2 tot en met 4.7 tot het oordeel, dat het college betrokkene op goede gronden boventallig heeft verklaard.
5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover aangevochten. Het beroep tegen het nader besluit zal ongegrond worden verklaard.
6. Er is aanleiding om het college te veroordelen in de kosten van betrokkene in hoger beroep. Deze worden begroot op € 1.870,-voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het verweerschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, beide wegingsfactor 1, en 1 punt voor de reactie op het nader besluit, wegingsfactor 0,5, met een waarde per punt van € 748,-).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 1 december 2020 ongegrond;
  • veroordeelt het college in de kosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.870,-;
  • bepaalt dat van het college een griffierecht van € 532,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2021.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) M. Buur