ECLI:NL:CRVB:2021:1880

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
19/498 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering en beoordeling van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, geboren op [geboortedag] 1999, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De rechtbank had deze afwijzing bekrachtigd, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak nu bevestigd. De appellant heeft aangevoerd dat het Uwv en de rechtbank ten onrechte hebben geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. Hij verwees naar medische rapporten die zijn situatie beschrijven, waaronder een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 augustus 2018, waarin werd gesteld dat er sprake was van een ernstige depressieve stemming en dat met adequate behandeling en begeleiding een ontwikkeling van arbeidsvermogen niet uitgesloten is.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de appellant op zijn achttiende verjaardag geen arbeidsvermogen had, maar dat deze situatie niet duurzaam was. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige in overleg hebben geconcludeerd dat er mogelijkheden tot ontwikkeling zijn, mits er adequate begeleiding en behandeling is. De Raad heeft de argumenten van de appellant in hoger beroep niet overtuigend geacht en heeft de eerdere uitspraak bevestigd. De beslissing is openbaar uitgesproken en er zijn geen proceskosten toegewezen.

Uitspraak

19 498 WAJONG

Datum uitspraak: 29 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 december 2018, 17/8116 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.M. van Woensel, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Woensel en vergezeld door zijn moeder. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedag] 1999, heeft met een door het Uwv op 20 februari 2017 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat hij door zijn Autisme Spectrum Stoornis (ASS) teveel druk en onrust ervaart waardoor hij geheel blokkeert. Bij de aanvraag is onder meer een brief van 19 mei 2016 van de huisarts gevoegd en een onderzoeksverslag van 4 juni 2010 van een GZ-, kinder- en jeugdpsycholoog. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 8 juni 2017 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellant op zijn achttiende verjaardag weliswaar geen arbeidsvermogen heeft maar deze situatie niet duurzaam is.
1.2.
Bij besluit van 16 november 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 8 juni 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 27 september 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 15 november 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts in overleg hebben geconcludeerd dat appellant over onvoldoende werknemersvaardigheden beschikt. Dit is echter niet duurzaam, omdat hij met adequate begeleiding zich verder kan ontwikkelen en er nog geen sprake is van een eindtoestand. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben geen reden gezien om af te wijken van dit oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 27 september 2017 gemotiveerd dat er stagnatie is in de behandeling van appellant door het ontbreken van adequate medisch specialistische behandeling of begeleiding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat hij ondanks de contactstoornis vanwege de normale intelligentie van appellant niet kan uitsluiten dat er ontwikkelingsmogelijkheden zijn of kunnen ontstaan. De rechtbank heeft in de door appellant in beroep ingediende informatie geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van deze conclusie. Uit de brief van de psychiater van 4 maart 2018 blijkt dat appellant normaal-gemiddeld intelligent is en dat er voldoende wederkerigheid en respect in het contact optreedt, waardoor er contactgroei ontstaat. Ook blijkt uit de stukken dat appellant in ieder geval rondom de datum in geding bij Intertechnology begeleiding kreeg die erop gericht was appellant toe te leiden naar begeleid wonen. De rechtbank heeft het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd dat het niet uitgesloten is dat appellant zich met een adequaat medisch specialistisch behandelregime verder kan ontwikkelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv op goede gronden geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank en het Uwv ten onrechte hebben geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij hem niet duurzaam is. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant verwezen naar de door hem bij de rechtbank ingediende brief van 4 maart 2018 van zijn psychiater. In aanvulling hierop heeft appellant in hoger beroep een brief van 7 juni 2021 van Zintri Zorggroep overgelegd. Ter zitting heeft appellant in reactie op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 augustus 2018 aangevoerd dat, anders dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt, op zijn achttiende verjaardag geen sprake was van een depressie. Hiervan was wel sprake in de jaren 2014 en 2015, maar daarna niet meer. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de depressieve klachten eerst behandeld moeten worden waarna nog verbetering is te verwachten in de situatie van appellant, is daarom onjuist.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant op [geboortedag] 2017, zijn achttiende verjaardag, geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft omdat hij voldoet aan de voorwaarde dat hij niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.2.1.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’ (Compendium). In het beoordelingskader is het volgende stappenplan opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen:
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
- er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
- de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
- het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.”
4.2.2.
Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze beroepsgronden afdoende besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. De door appellant in hoger beroep gegeven nadere toelichting op deze gronden bevat geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen. In het rapport van 23 augustus 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep benadrukt dat ten tijde van het onderzoek op 26 september 2017 sprake is van een zeer ernstige situatie, omdat bij appellant sprake was van een ernstig depressieve stemming, een nagenoeg volledige anhedonie met een vlak affect en nauwelijks aanspreekbaarheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts inzichtelijk gemotiveerd dat met adequate behandeling en begeleiding, voor de stemming en voor het doorbreken van het zelfgekozen isolement, het niet is uitgesloten dat zich een vorm van arbeidsvermogen gaat ontwikkelen. Hierbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in aanmerking genomen dat appellant een normale intelligentie heeft en volgens de psychiater voldoende wederkerigheid en respect kan geven in een door appellant als veilig beleefde wereld. Tot slot wordt overwogen dat de in hoger beroep door appellant overgelegde brief van 7 juni 2021 van de Zintri Zorggroep geen nieuwe gegevens bevat over de situatie van appellant op zijn achttiende verjaardag.
4.4.
De overwegingen 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander in tegenwoordigheid van
A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2021.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) A.L.K. Dagmar