ECLI:NL:CRVB:2021:1878

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
18/601 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, geboren in 1998, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die door het Uwv was afgewezen op basis van het oordeel dat zij arbeidsvermogen had. De Raad heeft een deskundige ingeschakeld om de situatie van appellante te beoordelen, waarbij werd gekeken naar haar autismespectrumstoornis (ASS) en andere beperkingen. De deskundige concludeerde dat appellante in staat was om onder bepaalde voorwaarden een uur aaneengesloten te werken, maar dat haar belastbaarheid waarschijnlijk beperkt was tot vier uur per dag. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat er onvoldoende bewijs was dat appellante geen arbeidsvermogen had. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij duurzaam geen arbeidsvermogen had. De Raad oordeelde dat de deskundige's rapport overtuigend was en dat de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigd kon worden. De Raad concludeerde dat de door appellante overgelegde indicaties niet voldoende waren om aan te tonen dat zij op haar achttiende duurzaam geen arbeidsvermogen had. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

18.601 WAJONG

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
21 december 2017, 17/1539 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 29 juli 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.J. Luursema, advocaat, hoger beroep ingesteld en stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Luursema en haar vader. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.
Het onderzoek is heropend na de zitting. De Raad heeft psychiater I.S. HernandezDwarkasing als onafhankelijke deskundige benoemd. De deskundige heeft op 3 november 2020 een rapport uitgebracht.
Partijen hebben hun zienswijze gegeven op het rapport.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht is nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedag] 1998, heeft met een op 9 augustus 2016 door het Uwv ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Bij haar aanvraag is een dyslexieverklaring gevoegd en informatie van het Autisme Team Noord Nederland (ATN)/Jonx, die ziet op diagnostiek van een autismespectrumstoornis en op een intelligentieonderzoek. Ook heeft zij een intakeverslag van ATN/Jonx bijgevoegd en informatie van een revalidatiearts. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 3 november 2016 de aanvraag afgewezen op de grond dat appellante arbeidsvermogen heeft.
1.2.
Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt en daarbij een brief van ATN/Jonx en een verslag van een ambulant multifocaal begeleider overgelegd. Bij besluit van 21 april 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Daaraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
In beroep heeft appellante aangevoerd dat zij niet over arbeidsvermogen beschikt en dat er ook geen ontwikkelingsmogelijkheden zijn. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij een rapport van 11 september 2017 van verzekeringsarts H.J. Hullen van medisch adviesbureau Wolthuis overgelegd. Hullen heeft daarin geconcludeerd dat appellante geen arbeidsvermogen heeft, omdat zij een voortdurende intensieve begeleiding nodig heeft en zonder deze begeleiding niet komt tot doelgerichte handelingen die enige economische waarde hebben. Appellante is volgens Hullen niet in staat één uur aaneengesloten te werken zonder substantiële onderbrekingen. Ook ontbreekt het haar aan werknemersvaardigheden. Deze situatie is naar de mening van Hullen duurzaam.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv op grond van de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige onderzoeken zorgvuldig en navolgbaar gemotiveerd het standpunt heeft ingenomen dat appellante arbeidsvermogen heeft. Het rapport van Hullen heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel gebracht, omdat het door Hullen in zijn rapport geschetste beeld volgens de rechtbank niet wordt ondersteund door de stukken. De rechtbank heeft overwogen dat niet in geschil is dat appellante veel en wellicht permanent toezicht en adequate begeleiding nodig heeft, maar is tot het oordeel gekomen dat onvoldoende is komen vast te staan dat dit leidt tot een meer dan substantiële onderbreking van het productieproces. De rechtbank heeft in dat kader waarde gehecht aan de in bezwaar ingebrachte verklaringen van de arts en klinisch neuropsycholoog van Jonx en de omstandigheid dat appellante haar VMBO-TL-diploma heeft behaald en gedurende anderhalf jaar een MBO-opleiding heeft gevolgd.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat zij duurzaam geen arbeidsvermogen heeft ten gevolge van haar autismespectrumstoornis (ASS) en ADD. Daarnaast heeft zij na haar geboorte een hersenbloeding gehad, waarvan zij restgevolgen ervaart en is zij dyslectisch. Ook heeft zij lichamelijke beperkingen, die onder meer verband houden met spitsvoeten. Appellante heeft aangevoerd dat zij permanent toezicht nodig heeft, wat in de praktijk leidt tot een meer dan substantiële onderbreking van het productieproces. De rechtbank heeft de conclusies van de door appellante ingeschakelde deskundige ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd ter zijde geschoven. De betekenis van het volgen van onderwijs is overschat en de verklaringen van de arts en klinisch neuropsycholoog van Jonx zijn onjuist uitgelegd. Hiertoe heeft zij verwezen naar een brief van deze arts van 8 maart 2018. Ter onderbouwing van haar standpunt dat zij duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikt, heeft appellante onder meer verwezen naar een in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning afgegeven indicatie voor beschermd wonen van 19 februari 2018, het onderliggende onderzoeksverslag van 21 december 2017, een rapport van Jongeren Ambulant, een rapport van Werkbureau Rijk van Nijmegen, een brief van het Leo Kannerhuis van 8 maart 2018 en een CIZ-indicatiebesluit van 26 augustus 2020 (wonen met intensieve begeleiding, verzorging) overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 maart 2020.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of appellante op de datum in geding, [geboortedag] 2016, de dag dat zij achttien jaar werd, duurzaam geen arbeidsvermogen had. De Raad heeft aanleiding gezien zich te laten adviseren door een deskundige, gelet op de uiteenlopende standpunten over het al dan niet (duurzaam) ontbreken van arbeidsvermogen bij appellante.
4.3.
De deskundige heeft appellante onderzocht en het dossier en de relevante medische gegevens bestudeerd. De deskundige heeft daarnaast een aanvullend neuropsychologisch onderzoek (NPO) laten verrichten door een klinisch psycholoog. De deskundige heeft op basis daarvan geconcludeerd dat bij appellante op de datum in geding sprake is van een ASS, met een mate van ernst niveau 2. De deskundige heeft zich kunnen verenigen met de voor appellante aangenomen beperkingen zoals die zijn beschreven in het rapport van de verzekeringsarts van 2 september 2016 en het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 maart 2017. De deskundige heeft appellante in staat geacht om op de datum in geding een uur aaneengesloten te werken, onder voorwaarde dat de omstandigheden aangepast zijn aan en rekening gehouden wordt met de beperkingen van appellante in het kader van haar ontwikkelingsstoornis. Daarnaast heeft de deskundige over de belastbaarheid van appellante geconcludeerd dat vier uur werken per dag voor haar waarschijnlijk het maximum zal zijn geweest, gelet op de bij de ASS behorende sensorische overprikkeling en de trage informatieverwerking van appellante, die voor vermoeidheid en overprikkeling zullen zorgen als zij meer dan vier uur per dag werkzaam zou zijn. De deskundige heeft melding gemaakt van medicamenteuze mogelijkheden om overprikkelingsklachten te behandelen. Volgens de deskundige kan verder aangenomen worden dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt. Gelet op deze conclusies heeft de deskundige geen aanleiding gezien zich uit te laten over de duurzaamheid.
4.4.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het uitgebrachte deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent.
4.5.
Wat van de kant van appellante is aangevoerd in reactie op het rapport van de deskundige en het verrichte NPO geeft geen aanleiding om van het onder 4.4 genoemde uitgangspunt af te wijken. De omstandigheid dat de inzichtelijk gemotiveerde bevindingen van de klinisch psycholoog (deels) afwijken van de bevindingen van de behandelaars van appellante en van de ervaringen van de vader van appellante, maakt niet dat het onderzoek van de klinisch psycholoog als onvoldoende moet worden gekwalificeerd. Daarnaast heeft de deskundige vanuit haar specialisme gerapporteerd over de beperkingen bij appellante. De deskundige heeft daarbij acht geslagen op de ASS en onderkend dat appellante dyslectisch is. De deskundige heeft in haar rapport uiteengezet dat zij geen specifieke kenmerken van ADD heeft waargenomen, waardoor deze diagnose niet kan worden gesteld. De deskundige heeft hierbij betrokken dat deze diagnose ook in andere rapporten niet naar voren is gekomen. Er zijn verder geen aanknopingspunten dat de deskundige de door appellante ingebrachte informatie onvoldoende heeft betrokken bij haar beoordeling of dat zij een onjuist beeld had van de context van het deskundigenonderzoek. De deskundige heeft de door appellante ingebrachte informatie, waaronder het rapport van verzekeringsarts Hullen en de informatie van 8 maart 2018 van de arts E. Sevenhuijsen, werkzaam bij het ATN, op inzichtelijke wijze vergeleken met de bevindingen van het NPO en overtuigend gemotiveerd onderbouwd waarom door haar niet getwijfeld wordt aan de juistheid van de bevindingen van het NPO. Uit dat onderzoek komt naar voren dat appellante in staat is instructies op te pakken en adequaat uit te voeren en dat appellante dit voor de duur van het onderzoek van langer dan een uur wist vol te houden. Ook is daaruit naar voren gekomen dat appellante instrueerbaar en leerbaar is en dat zij in staat is om een strategie te bedenken, taken te plannen en het overzicht te bewaken. De deskundige heeft uiteengezet dat appellante ongetwijfeld kwetsbaar is in de zin dat appellante makkelijk te overvragen is zonder dat zij daarbij haar grenzen aangeeft, maar dat dit niet impliceert dat appellante niet tot werken in staat is, mits appellante in een veilige omgeving werkt in een setting waarin men gewend is met mensen te werken met een ontwikkelingsstoornis en men geen druk op haar legt. Het is volgens de deskundige zaak appellante meer te activeren en stimuleren. Appellante heeft baat bij structuur. Met de door de deskundige geschetste randvoorwaarden is rekening gehouden bij de beoordeling door het Uwv.
4.6.
De door appellante overgelegde indicaties leiden niet tot een ander oordeel, omdat daaruit niet blijkt dat zij op haar achttiende duurzaam niet beschikte over arbeidsvermogen. Daarbij wordt betrokken, dat onder het begrip arbeidsvermogen ook beschut werk valt. Verder geldt dat het niet aan het beschikken over arbeidsvermogen in de weg hoeft te staan als een taak dient te worden verricht onder al dan niet permanent toezicht of intensieve begeleiding.
4.7.
Uit 4.3 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2021.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) D.S. Barthel