ECLI:NL:CRVB:2021:1872

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
20/3101 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake nevenwerkzaamheden en voorwaarden voor ambtenaren

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, werkzaam bij de gemeente Den Haag, had toestemming gekregen om nevenwerkzaamheden te verrichten voor zijn beveiligingsbedrijf. Echter, het college van burgemeester en wethouders had nadere voorwaarden gesteld aan deze toestemming, die appellant als onduidelijk en onvoldoende onderbouwd aanvoerde. De Raad oordeelde dat de voorwaarden die aan de toestemming waren verbonden niet duidelijk maakten wat er van appellant werd verwacht, en dat de enkele verwijzing naar gewijzigde functie en maatschappelijke opvattingen over integriteit niet volstond om de voorwaarden te onderbouwen. Hierdoor werd vastgesteld dat het bestreden besluit in strijd was met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en niet in stand kon blijven. De Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van 28 maart 2019 en droeg het college op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.992,-.

Uitspraak

20.3101 AW

Datum uitspraak: 29 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
21 juli 2020, 19/2915 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. P. van Wegen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Van Wegen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y.L. Chan en mr. V.C. Lafeber.

OVERWEGINGEN

1.1.
Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet gewijzigd en Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) gaan heten. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft op besluiten of handelingen die vóór 1 januari 2020 zijn bekendgemaakt, het toen geldende recht van toepassing wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen en wat betreft de behandeling van dat bezwaar of beroep.
1.2.
Appellant is sinds 1 november 2001 werkzaam bij de gemeente Den Haag, laatstelijk in de functie van [naam functie] bij de [dienst]. Sinds 1 mei 2004 heeft appellant een eigen beveiligingsbedrijf.
1.3.
Op 5 oktober 2005 heeft het college aan appellant toestemming verleend voor het verrichten van nevenwerkzaamheden voor zijn beveiligingsbedrijf, zolang geen sprake is van belangenverstrengeling.
1.4.
Na daartoe een voornemen aan appellant kenbaar te hebben gemaakt, waarop appellant zijn zienswijze heeft gegeven, heeft het college bij besluit van 9 augustus 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 maart 2019 (bestreden besluit), met toepassing van artikel 15:1e, eerste lid, van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Den Haag (ARG) en de Regeling nevenwerkzaamheden en financiële belangen Den Haag 2017 (Regeling) nadere voorwaarden gesteld aan de toestemming voor appellant om nevenwerkzaamheden te verrichten. Appellant dient geen medewerkers die door hem zijn uitgeleend aan andere opdrachtgevers te bezoeken in het stadsdeel [stadsdeel] en dient medewerkers buiten het stadsdeel [stadsdeel] maar binnen de gemeente Den Haag terughoudend te bezoeken. Dit om de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen. Wanneer appellant piketdiensten heeft, hebben deze altijd voorrang ten opzichte van zijn nevenwerkzaamheden. Ook dient appellant tijdens piketdiensten te allen tijde bereikbaar te zijn en bij incidenten binnen één uur ter plaatse te zijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In artikel 15:1e, eerste lid, van de ARG is bepaald dat de ambtenaar verplicht is aan het college opgave te doen van de nevenwerkzaamheden die hij verricht of voornemens is te gaan verrichten, voor zover die de belangen van de dienst kunnen raken.
4.2.
Ingevolge artikel 2:1, eerste lid, van de Regeling bespreekt de ambtenaar met zijn leidinggevende of de nevenwerkzaamheden die hij verricht of voornemens is te gaan verrichten nevenwerkzaamheden zijn die overeenkomstig artikel 15:1e van de ARG meldingsplichtig zijn.
4.3.
Op grond van artikel 2:3, eerste lid, van de Regeling toetst het college, na een melding als bedoeld in artikel 2:1, de nevenwerkzaamheden op toelaatbaarheid. In het tweede lid van dat artikel is bepaald dat aan de toestemming voorwaarden of beperkingen kunnen worden verbonden.
4.4.
Appellant stelt dat uit de nadere voorwaarden die zijn verbonden aan de toestemming om nevenwerkzaamheden te verrichten niet duidelijk blijkt wat van hem wordt verwacht. Dit betoog slaagt. Uit de voorwaarden ten aanzien van het door appellant bezoeken van zijn medewerkers blijkt niet of deze voorwaarden zich alleen beperken tot werktijd of ook buiten werktijd gelden. Voorts blijkt uit de voorwaarde dat appellant medewerkers buiten het stadsdeel [stadsdeel] maar binnen de gemeente Den Haag terughoudend dient te bezoeken niet in hoeverre en in welk opzicht appellant hierin terughoudendheid dient te betrachten. Niet duidelijk is of deze voorwaarde bijvoorbeeld ziet op de aard, tijdstippen of de frequentie van bedoelde bezoeken. Ook valt niet in te zien hoe de voorwaarden ten aanzien van piketdienst verband houden met het voorkomen van belangenverstrengeling dan wel de schijn daarvan. Daar komt bij dat de enkele verwijzing door het college naar de gewijzigde functie van appellant, de gewijzigde Regeling en de veranderde maatschappelijke opvattingen over integriteit, zonder daarbij een nadere toelichting te geven onvoldoende is om de gestelde nadere voorwaarden mee te onderbouwen. Uit vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is genomen en derhalve niet in stand kan blijven.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Ook zal de Raad het college opdragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door het college te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep (2 punten) en hoger beroep (2 punten) voor verleende rechtsbijstand tot een bedrag van € 2.992,- (waarde per punt € 748,-).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 28 maart 2019;
  • draagt het college op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.992,-;
  • bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 439,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2021.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) M. Buur