ECLI:NL:CRVB:2021:1863

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
20/3390 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitbetaling van verlofuren na ontslag van ambtenaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 augustus 2020. Appellant, die van 1 oktober 2002 tot 15 mei 2015 werkzaam was bij de gemeente Den Haag, heeft hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Dit besluit betrof de uitbetaling van verlofuren na zijn ontslag. Het college had vastgesteld dat appellant recht had op 100,12 uur verlof, waarvan 36 uur al was verkocht. De resterende 64,12 uur werd in juli 2015 uitbetaald. In eerdere procedures was overeengekomen dat appellant recht had op 143,32 verlofuren, die onder aftrek van reeds uitgekeerde uren aan hem zouden worden uitbetaald. Het college had in maart 2018 bepaald dat appellant nog recht had op 43,2 uur verlof, welke uren ook zijn uitbetaald.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat het college op onjuiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de eerdere afspraken. De Raad heeft echter geoordeeld dat het college correct heeft gehandeld en dat de eerdere afspraken duidelijk waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

20.3390 AW

Datum uitspraak: 16 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
20 augustus 2020, 19/1947 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2021. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn echtgenote [naam echtgenote appellant]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Cuperus.

OVERWEGINGEN

1.1.
Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet gewijzigd en Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) gaan heten. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft op besluiten of handelingen die vóór 1 januari 2020 zijn bekendgemaakt, het toen geldende recht van toepassing wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen en wat betreft de behandeling van dat bezwaar of beroep.
1.2.
Appellant was van 1 oktober 2002 tot 15 mei 2015 werkzaam bij de gemeente Den Haag.
1.3.
Bij besluit van 19 juni 2015 heeft het college bepaald dat appellant na zijn ontslag nog recht heeft op 100,12 uur verlof, waarvan 36 uur al door appellant was verkocht. Bij de salarisspecificatie van juli 2015 heeft het college de resterende 64,12 uur uitbetaald. Op 11 januari 2018 heeft de Raad het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 december 2016, waarbij het beroep tegen het besluit van 19 juni 2015 ongegrond is verklaard, behandeld. In het proces-verbaal van deze zitting is het volgende vermeld:
‘‘Appellant heeft over 2013, 2014 en 2015 in totaal recht op 143,32 verlofuren. Het college zal dit aantal uren, verminderd met de reeds uitgekeerde uren over 2015, alsnog uitbetalen aan appellant. Appellant trekt het op dit punt betrekking hebbende hoger beroep in.’’
In de uitspraak van 22 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:531, is vermeld, voor zover hier van belang, dat partijen ter zitting zijn overeengekomen dat het college aan appellant 143,32 vakantieverlofuren zal uitbetalen onder aftrek van de uren die reeds aan hem zijn uitgekeerd.
1.4.
Ter uitvoering van hetgeen tussen partijen is overeengekomen heeft het college bij besluit van 15 maart 2018 bepaald dat appellant nog recht heeft op uitbetaling van 43,2 uur verlof. Bij de salarisspecificatie van maart 2018 zijn deze verlofuren aan appellant uitbetaald.
1.5.
Bij besluit van 27 september 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 februari 2019 (bestreden besluit), heeft het college het verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van 15 maart 2018 afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant stelt dat het college op onjuiste wijze uitvoering heeft gegeven aan wat bij de Raad is overeengekomen, zoals weergegeven onder 1.3. Dit betoog slaagt niet. Uit het proces-verbaal van de zitting van 11 januari 2018 blijkt dat het college 143,32 verlofuren, verminderd met de reeds uitgekeerde uren over 2015, aan appellant zal uitbetalen. Bij de salarisspecificaties van februari 2015 en juli 2015 heeft het college 100,12 uur verlof uitbetaald. Bij de salarisspecificatie van maart 2018 heeft het college de resterende 43,2 uur verlof uitbetaald. Anders dan appellant betoogt, volgt uit wat bij de Raad is overeengekomen niet dat onderscheid moet worden gemaakt tussen de verschillende juridische grondslagen waarop dit verlof is gebaseerd.
4.2.
Wat appellant voor het overige aanvoert valt buiten de omvang van dit geding en leidt derhalve niet tot een ander oordeel.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van
B.H.B. Verheul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2021.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) B.H.B. Verheul