ECLI:NL:CRVB:2021:1863
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake uitbetaling van verlofuren na ontslag van ambtenaar
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 augustus 2020. Appellant, die van 1 oktober 2002 tot 15 mei 2015 werkzaam was bij de gemeente Den Haag, heeft hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Dit besluit betrof de uitbetaling van verlofuren na zijn ontslag. Het college had vastgesteld dat appellant recht had op 100,12 uur verlof, waarvan 36 uur al was verkocht. De resterende 64,12 uur werd in juli 2015 uitbetaald. In eerdere procedures was overeengekomen dat appellant recht had op 143,32 verlofuren, die onder aftrek van reeds uitgekeerde uren aan hem zouden worden uitbetaald. Het college had in maart 2018 bepaald dat appellant nog recht had op 43,2 uur verlof, welke uren ook zijn uitbetaald.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat het college op onjuiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de eerdere afspraken. De Raad heeft echter geoordeeld dat het college correct heeft gehandeld en dat de eerdere afspraken duidelijk waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.