ECLI:NL:CRVB:2021:186

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
29 januari 2021
Zaaknummer
19/1792 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de inlichtingenplicht door appellante met betrekking tot huwelijk en toeslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die een toeslag ontving op basis van de Toeslagenwet (TW), heeft verzuimd om haar huwelijk in 2016 door te geven aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv heeft daarop de aan appellante toegekende toeslag met terugwerkende kracht ingetrokken en een bedrag van € 3.440,28 bruto teruggevorderd. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd.

De Centrale Raad oordeelde dat appellante de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van haar huwelijk, wat van invloed was op de hoogte van haar toeslag. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en stelde vast dat appellante redelijkerwijs had moeten begrijpen dat haar huwelijk gevolgen zou hebben voor haar toeslag, gezien het inkomen van haar echtgenoot. De Raad verwierp ook de stelling van appellante dat het Uwv haar had meegedeeld dat zij geen wijziging hoefde door te geven, omdat uit de telefoonregistratie niet bleek dat een medewerker van het Uwv deze informatie had verstrekt.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig doorgeven van wijzigingen in persoonlijke omstandigheden aan het Uwv en bevestigt dat de zesmaandenjurisprudentie niet van toepassing is in gevallen van schending van de inlichtingenplicht. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 1792 TW

Datum uitspraak: 27 januari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
6 maart 2019, 18/3577 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] e/v [naam echtgenoot] te Rotterdam (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.I.T. Sopacua, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 25 november 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Sopacua. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 11 februari 2015 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 8 oktober 2014 in aanvulling op haar uitkering op grond van de grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) toegekend. Omdat uit informatie is gebleken dat appellante [in] 2016 is gehuwd, heeft het Uwv bij besluiten van 29 januari 2018 de aan appellante toegekende toeslag met ingang van 5 september 2016 ingetrokken en de over de periode van 5 september 2016 tot en met 30 september 2017 verleende toeslag tot een bedrag van € 3.440,28 bruto teruggevorderd. Bij besluit van 5 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen de besluiten van 29 januari 2018 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat in het besluit van 11 februari 2015 is vermeld dat zij verplicht is alle wijzigingen in haar situatie binnen één week nadat de wijziging bij haar bekend had kunnen zijn aan het Uwv door te geven, dat wijzigingen worden doorgegeven met het formulier Wijzigingen doorgeven, dat is te vinden op uwv.nl, en dat daarbij ook is vermeld dat wijzigingen in de inkomsten van de partner aan het Uwv moeten worden doorgegeven. Het had dan ook op de weg van appellante gelegen om tijdig aan het Uwv door te geven dat zij [in] 2016 in het huwelijk is getreden. Daarbij komt dat het appellante, gelet op het inkomen van haar echtgenoot, redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat dit van invloed zou zijn op de hoogte van haar toeslag. Uit de administratie van het Uwv is niet gebleken dat appellante melding heeft gedaan van de wijziging in haar leefsituatie. Naar aanleiding van de stelling van appellante dat zij op 16 augustus 2018 telefonisch contact heeft opgenomen met het Klantcontactcentrum (KCC) van het Uwv om de datum van haar huwelijk door te geven en haar daarbij is medegedeeld dat zij de wijziging niet hoefde door te geven, heeft het Uwv onderzoek gedaan. Hieruit is gebleken dat appellante op 16 augustus 2016 telefonisch contact met het Uwv heeft opgenomen met de vraag wanneer zij een wijziging moet doorgeven. Uit de telefoonnotities valt niet af te leiden wat precies is besproken, zodat daarmee niet is vast te stellen dat door een medewerker van het Uwv is medegedeeld dat appellante geen wijzigingsformulier hoefde in te vullen. Ook heeft appellante niet op andere wijze aannemelijk gemaakt dat haar in het telefoongesprek van 16 augustus 2016 is medegedeeld dat zij geen wijzigingsformulier hoefde in te dienen. Appellante heeft dan ook de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 12 van de TW geschonden. Het Uwv heeft dan ook op grond van artikel 11a, eerste lid, aanhef en onder a, van de TW de toeslag over de periode van 5 september 2016 tot en met 30 september 2017 op goede gronden herzien. Het Uwv is op grond van artikel 20, eerste lid, van de TW verplicht tot het terugvorderen van de onverschuldigd betaalde toeslag. Voor een toepassing van de zesmaandenjurisprudentie, zoals door appellante is betoogd, is geen plaats, omdat sprake is van schending van de inlichtingenverplichting.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij tijdig telefonisch heeft doorgegeven dat zij ging trouwen en dat het Uwv haar toen heeft meegedeeld dat dit geen consequenties zou hebben voor haar uitkering en dat zij verder geen actie meer hoefde te ondernemen. Appellante heeft gesteld dat daarom de zogenoemde zesmaandenjurisprudentie van toepassing is. Het Uwv is er overigens zelf vanuit gegaan dat appellante telefonisch melding heeft gedaan van het feit dat zij zou gaan trouwen, anders zou de boete niet ongedaan gemaakt zijn. Voorts heeft appellante gesteld dat, nu vaststaat dat zij tijdig met het bestuursorgaan heeft gebeld, het op de weg van het bestuursorgaan ligt om aannemelijk te maken dat het telefoongesprek niet de door appellante gestelde inhoud had.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor het wettelijk kader verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
In geschil is of appellante de inlichtingenplicht van artikel 12 van de TW heeft geschonden en of het Uwv terecht een bedrag van € € 3.440,28 bruto van appellante heeft teruggevorderd. De hoogte van het terugvorderingsbedrag is niet in geschil.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante de op grond van artikel 12 van de TW op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden door geen opgave te doen van haar huwelijk [in] 2016 en dat het haar, gelet op het inkomen van haar echtgenoot, redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat dit van invloed zou zijn op de hoogte van de toeslag. De overwegingen hierover van de rechtbank worden onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Uit de registratie van een telefoongesprek tussen appellante en het KCC van het Uwv van 16 augustus 2016 is enkel komen vast te staan dat appellante telefonisch contact heeft opgenomen met het Uwv en dat een medewerker van het KCC een standaardantwoord heeft gegeven op de vraag in welke gevallen appellante een wijziging moet doorgeven. Bij dit antwoord is onder meer aan appellante meegedeeld dat wijziging in leefvorm en wijziging in het inkomen van de partner moeten worden doorgegeven. Uit de registratie is niet af te leiden dat appellante heeft doorgegeven dat zij zou gaan trouwen en dat haar vervolgens zou zijn meegedeeld dat dit geen consequenties heeft voor haar toeslag. Een medewerker van het KCC heeft nog opgemerkt dat, mocht een belangrijke mededeling zijn gedaan, daarvan een notitie zou moeten zijn. Daarvan is niet gebleken. In wat appellante heeft aangevoerd, is geen aanleiding om te twijfelen aan de door het Uwv ingebracht telefoonregistratie. De stelling van appellante dat het Uwv moet uitgaan van de door appellante gestelde inhoud van het telefoongesprek wordt dan ook niet gevolgd. Dat het Uwv heeft besloten aan appellante geen boete op te leggen, maakt dat niet anders.
4.5.
Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat de overweging in het bestreden besluit met betrekking tot de zogenoemde zesmaandenjurisprudentie niet juist is. Het Uwv heeft in het bestreden besluit, onder verwijzing naar de relevante wet- en regelgeving, terecht opgemerkt dat de zesmaandenjurisprudentie niet geldt bij een verplichte terugvordering, zoals hier aan de orde is.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van M. Géron als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2021.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) M. Géron