ECLI:NL:CRVB:2021:1859

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
19/4491 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van dwangsom voor niet tijdig beslissen op aanvraag bijzondere bijstand voor eigen bijdrage rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de weigering van een dwangsom door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, omdat er tijdig was beslist op een aanvraag voor bijzondere bijstand. Appellant had op 12 februari 2018 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in de kosten van een eigen bijdrage voor rechtsbijstand. Deze aanvraag werd later aangevuld op 11 april 2018. Het college heeft op 19 april 2018 beslist op de oorspronkelijke aanvraag, waarbij een bedrag van € 77,- aan bijzondere bijstand werd toegekend. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit, ondanks dat hij in juli 2018 het college in gebreke heeft gesteld voor het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvullende aanvraag. Het college heeft geoordeeld dat de aanvullende aanvraag geen nieuwe aanvraag was, maar een wijziging van de oorspronkelijke aanvraag. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, en in hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van een nieuwe aanvraag en dat het college terecht geen dwangsom verschuldigd was aan appellant. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige beslissingen op aanvragen en de voorwaarden waaronder een aanvraag als aanvullend kan worden beschouwd.

Uitspraak

19 4491 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 26 juli 2021
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
18 september 2019, 19/390 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.S. Vlieger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
In reactie op het bericht van de Raad als bedoeld in artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, heeft mr. Vlieger te kennen gegeven gebruik te willen maken van het recht om op de zitting te worden gehoord. Na agendering op de zitting van 14 juni 2021 heeft hij verklaard dat hij en appellant toch niet op de zitting zullen verschijnen. Daarop heeft ook het college laten weten niet op de zitting te zullen verschijnen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 12 februari 2018 heeft mr. Vlieger namens appellant een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van een eigen bijdrage rechtsbijstand. Bij deze aanvraag met als onderwerp “Aanvraag bijzondere bijstand” staat het kenmerk [kenmerk 1]. In de toelichting staat: “De hoogte van de eigen bijdrage is nog niet bekend daar de toevoeging nog in aanvraag is”. Er is gevraagd om het verlenen van een termijn voor het indienen van nadere gegevens.
1.2.
In een brief namens appellant van 11 april 2018 met als onderwerp “Aanvullende aanvraag bijzondere bijstand” en ook het kenmerk [kenmerk 1] staat: “De LAT [1] wordt omgezet in een reguliere toevoeging, waardoor de eigen bijdrage hoger zal uitvallen. Voor het verschil tussen de eigen bijdrages wordt bijzondere bijstand aangevraagd”. In de toelichting staat verder: “De hoogte van de eigen bijdrage is nog niet bekend daar de toevoeging nog in aanvraag is”. Ook nu is gevraagd om het verlenen van een termijn voor het indienen van nadere gegevens.
1.3.
Bij brief van 16 april 2018, kenmerk [kenmerk 1], zijn namens appellant nadere gegevens ingediend: een besluit van de Raad voor Rechtsbijstand (RVR) van 16 maart 2018, kenmerk [kenmerk 2], waarin de LAT is toegekend en de eigen bijdrage vastgesteld op € 77,- en een conceptdeclaratie van mr. Vlieger aan appellant.
1.4.
Bij besluit van 19 april 2018 heeft het college € 77,- bijzondere bijstand toegekend. Daarbij is vermeld dat het bedrag wordt overgemaakt onder vermelding van het kenmerk “[kenmerk 1] [appellant]”.
1.5.
Namens appellant is geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Ook zijn geen nadere gegevens ingediend.
1.6.
Bij brief van 4 juli 2018 is het college namens appellant in gebreke gesteld voor het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 11 april 2018 en is verzocht om een dwangsom toe te kennen. Bij deze brief is een besluit gevoegd van de RVR van 19 april 2019, kenmerk [kenmerk 2], waarin de LAT is omgezet naar een reguliere toevoeging en de eigen bijdrage gewijzigd is vastgesteld op € 196,- en een conceptdeclaratie van mr. Vlieger aan appellant.
1.7.
Bij besluit van 21 augustus 2018 heeft het college, in aanvulling op zijn besluit van 19 april 2018, ook nog een bedrag van € 66,- aan bijzondere bijstand toegekend. In het besluit staat bij kenmerken: “Kenmerk nota advocaat: [kenmerk 1] van 28 juni 2018, kenmerk toevoeging Raad voor Rechtsbijstand: [kenmerk 2], datum afgifte toevoeging: 19 april 2018”.
1.8.
Bij besluit van 29 augustus 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 december 2018 (bestreden besluit), heeft het college vastgesteld dat hij geen dwangsom is verschuldigd. Het college ziet de aanvullende aanvraag van 11 april 2018 als een wijziging van de aanvraag van 12 februari 2018. Met verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 juli 2018, 18/905, is volgens het college bij de wijziging van een LAT naar een reguliere toevoeging sprake van één aanvraag. Op die aanvraag is op 19 april 2018 beslist. De aanvullende aanvraag van 11 april 2018 is geen nieuwe aanvraag, zodat de ingebrekestelling ten onrechte is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de brief van 11 april 2018 een zelfstandige aanvraag is of een aanvulling op de aanvraag van 12 februari 2018.
4.2.
Uit het kenmerk, het onderwerp en de inhoud van de brief van 11 april 2018 volgt dat namens appellant is beoogd om de aanvraag van 12 februari 2018 voor bijzondere bijstand in de kosten van een eigen bijdrage rechtsbijstand aan te vullen. Het college heeft terecht overwogen dat bij de wijziging van een LAT naar een reguliere toevoeging sprake blijft van één aanvraag, zoals de rechtbank Amsterdam heeft geoordeeld in de in 1.8 genoemde zaak 18/905. Dat is alleen anders als al is beslist op de oorspronkelijke aanvraag voordat die aanvraag is aangevuld, zoals het geval was in de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 juli 2019, 19/327. Van een dergelijke situatie is hier geen sprake: op de aanvraag van 12 februari 2018, aangevuld op 11 april 2018 is op 19 april 2018 beslist. Dat het besluit van 19 april 2018 onjuist was, omdat € 77,- in plaats van € 143,- (77 + 119 – 53) aan bijzondere bijstand is toegekend, maakt dit niet anders. Er is tijdig beslist en appellant had tegen dit besluit bezwaar kunnen maken. Dat het college in augustus 2018 aanvullend en onverplicht het verschil nog heeft toegekend, rechtvaardigt ook niet de conclusie dat de aanvullende aanvraag van 11 april 2018 een nieuwe aanvraag zou zijn. Het college heeft terecht besloten dat hij aan appellant geen dwangsom verschuldigd is.
4.3.
De namens appellant aangevoerde grond dat het college zich niet kon beroepen op de uitspraak in zaak 18/905, omdat daartegen hoger beroep was ingesteld, treft geen doel. Mr. Vlieger heeft dit hoger beroep ingetrokken kort voordat de Raad uitspraak zou doen.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma, in tegenwoordigheid van B. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2021.
(getekend) J.N.A. Bootsma
(getekend) B. van Dijk

Voetnoten

1.Lichte Advies Toevoeging