ECLI:NL:CRVB:2021:1837
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die zich ziek had gemeld met schouderklachten. Appellant had zich op 10 oktober 2016 ziek gemeld en na een aanvraag op grond van de Wet WIA werd vastgesteld dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsartsen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen onjuist zijn vastgesteld en dat hij niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen. De Raad oordeelt echter dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd heeft dat de geselecteerde functies passen binnen de beperkingen van appellant. De Raad komt tot de conclusie dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld op minder dan 35% en dat de weigering van de WIA-uitkering gerechtvaardigd is. De Raad veroordeelt het Uwv wel in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.097,04 bedragen, inclusief griffierechten.