ECLI:NL:CRVB:2021:1832
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de herziening en terugvordering van WW-uitkering na onjuiste inkomstenopgave
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van een WW-uitkering aan appellant. Appellant had in hoger beroep dezelfde gronden aangevoerd als in de eerdere procedure bij de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had in haar uitspraak van 15 juni 2020 geoordeeld dat appellant te veel WW-uitkering had ontvangen, omdat hij zijn inkomsten niet correct had doorgegeven aan het Uwv. Appellant had op 28 mei 2019 een inkomstenopgave gedaan, maar het Uwv had vastgesteld dat hij een hoger bedrag aan inkomsten had ontvangen dan hij had opgegeven. Dit leidde tot een terugvordering van € 692,14.
De Centrale Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij zijn inkomsten telefonisch had doorgegeven. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel werd verworpen, omdat appellant niet had aangetoond dat het Uwv een uitlating had gedaan die hem deed geloven dat er geen terugvordering zou plaatsvinden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt het belang van correcte informatieverstrekking door uitkeringsgerechtigden en de gevolgen van onjuiste opgaven voor de uitkering. De Raad oordeelde dat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de uitkering een voorlopige betaling betrof, die kon worden herzien op basis van definitieve gegevens van de Belastingdienst.