In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die sinds 1983 als schilder werkte, had zich ziek gemeld met neurologische klachten en ontving een uitkering op basis van de Ziektewet. Het Uwv had zijn uitkering beëindigd omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat de aangenomen beperkingen goed waren onderbouwd. De appellant voerde aan dat zijn beperkingen waren onderschat en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische klachten. De Raad bevestigde echter het oordeel van de rechtbank dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling. De informatie van de neuroloog werd als onvoldoende onderbouwd beschouwd en de Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd had waarom er geen extra beperkingen nodig waren. De conclusie was dat het hoger beroep niet slaagde en de eerdere uitspraak werd bevestigd.