ECLI:NL:CRVB:2021:1821
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake re-integratie-inspanningen ex-werkgeefster en toekenning WIA-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de rechtbank het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. Appellant, die als procesoperator werkzaam was, heeft zich op 21 oktober 2015 ziekgemeld en zijn dienstverband is op 30 november 2015 beëindigd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellant aansluitend een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend. De ex-werkgeefster, als eigenrisicodrager, was verantwoordelijk voor de re-integratie-inspanningen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uwv dat de re-integratie-inspanningen van de ex-werkgeefster voldoende waren. De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat de bedrijfsarts frequent contact heeft gehad met appellant en dat er geen benutbare mogelijkheden voor re-integratie waren. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat de ex-werkgeefster onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij is geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat de re-integratie-inspanningen van de ex-werkgeefster voldoende zijn geweest. De Raad heeft geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank, en heeft het verzoek van appellant om de zaak aan te houden afgewezen. De uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier.