In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die na een auto-ongeval in 2005 een WGA-vervolguitkering ontving. Appellant had verzocht om herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid, omdat hij meende dat zijn gezondheid was verslechterd. De Raad benoemde deskundige L. Greveling-Fockens, die concludeerde dat appellant op de relevante data, 1 september 2016 en 20 januari 2017, 43,43% arbeidsongeschikt was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld en dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd. De deskundige had alle relevante medische informatie in haar rapportage betrokken en de Raad vond de motivering overtuigend. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de conclusies van de deskundige te betwisten en dat de aanpassingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct waren doorgevoerd. De Raad veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.618,- bedroegen, en bepaalde dat het Uwv het griffierecht moest vergoeden.