3.6.Het betoog dat de verplichte ontslagleeftijd voor rechters een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling oplevert ten opzichte van leden van andere (juridische) beroepsgroepen, wordt niet gevolgd. Voor een groot aantal categorieën van juridische ambtsdragers in overheidsdienst geldt, zoals de minister in het verweerschrift heeft uiteengezet, eveneens een wettelijke leeftijdsgrens van zeventig jaar. Voor zover appellant zich heeft willen vergelijken met leden van (juridische) beroepsgroepen waarvoor deze leeftijdsgrens niet geldt, is de Raad van oordeel dat die zich niet bevinden in een met rechters vergelijkbare positie, omdat zij geen onafhankelijk rechterlijk ambtenaar zijn. De doelstelling, de rechterlijke onafhankelijkheid te waarborgen ten opzichte van de andere staatsmachten, speelt in relatie tot die beroepsgroepen geen rol. Voor advocaten geldt daarnaast dat zij niet zijn aangesteld door de overheid, zodat ten opzichte van hen doelstellingen van arbeidsmarktbeleid van de overheid geen rol kunnen spelen. Ook in zoverre zijn zij niet vergelijkbaar met rechters.
3.7.1.Over de vraag of het verschil in behandeling tussen rechterlijk ambtenaren die de leeftijd van zeventig jaar hebben bereikt en rechterlijk ambtenaren die de leeftijd van zeventig jaar nog niet hebben bereikt objectief gerechtvaardigd is te achten, overweegt de Raad als volgt. De Raad is van oordeel dat het hanteren van een vaste ontslagleeftijd voor rechterlijk ambtenaren een passend middel is om de onder 3.5 verwoorde doelstellingen te bereiken. Daarmee wordt immers bereikt dat er functies beschikbaar komen voor andere, jongere rechterlijk ambtenaren met de vereiste kwalificaties. De minister heeft er in dit verband op gewezen dat rechterlijk ambtenaren voor het leven worden benoemd en dat er een beperkt aantal plaatsen beschikbaar is. In die situatie is een vaste ontslagleeftijd een niet onredelijk middel om de werkgelegenheid op billijke wijze tussen de generaties te verdelen en ontstaat er een evenwichtige en diverse personeelsopbouw, die bijdraagt aan de kwaliteit van de rechtspraak. Door een vaste ontslagleeftijd is bovendien het vertrek van rechterlijk ambtenaren voorzienbaar, zodat tijdig voor opvolging kan worden gezorgd. De maatregel draagt dus duidelijk bij aan de doorstroming. Daarnaast wordt met een vaste ontslagleeftijd voorkomen dat individuele beslissingen over het functioneren van oudere rechters moeten worden genomen. Gelet op de benoeming voor het leven (onafzetbaarheid) draagt dit bij aan het waarborgen van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. De Raad ziet zich in dit oordeel gesteund door het arrest Fuchs en Köhler, punt 58 tot en met 60 waarin een wettelijke leeftijdsgrens van voor het leven benoemde procureurs aan de orde was.
3.7.2.Het voorgaande is, anders dan appellant heeft betoogd, ook relevant voor rechters-plaatsvervangers. Ook voor rechters-plaatsvervangers geldt dat het aantal beschikbare plekken beperkt is, dat bij ontslag een plek vrijkomt die door een jongere kan worden ingenomen en dat, naar mate de leeftijd vordert, meer geschillen kunnen ontstaan over de geschiktheid.
3.7.3.Wat betreft de vaststelling van de leeftijdsgrens op zeventig jaar is de Raad van oordeel dat de toepassing van die leeftijdsgrens, die leidt tot de uittreding van de oudste beroepsbeoefenaren, de werkgelegenheid van jongere beroepsbeoefenaren kan bevorderen, niet onredelijk lijkt en dat die leeftijd voldoende vergevorderd lijkt om als einde van de aanstelling als rechterlijk ambtenaar te dienen. De Raad verwijst hiertoe naar het arrest van het Hof van 18 november 2010, C-250/09 en C268/09, Georgiev, punt 51.
3.7.4.Wat betreft de noodzakelijkheid is de Raad van oordeel dat de ontslagleeftijd van zeventig jaar de belangen van de betrokken rechterlijk ambtenaren niet buitensporig schaadt en dus niet verder gaat dan noodzakelijk is om de nagestreefde doelstellingen te bereiken. De leeftijdsgrens van zeventig jaar is een aantal jaren hoger dan de AOW-leeftijd, op welke leeftijd aanspraak kan worden gemaakt op een ouderdomspensioen waarvan de hoogte niet als onredelijk kan worden beschouwd. Die leeftijdsgrens maakt het voor rechterlijk ambtenaren dus mogelijk om hun loopbaan gedurende een zekere periode voort te zetten terwijl zij al een ouderdomspensioen (kunnen) ontvangen. Verder vormt de leeftijdsgrens geen belemmering om actief te blijven op de arbeidsmarkt in een (juridische) functie zonder leeftijdsgrens. De Raad vindt voor dit oordeel steun in het arrest van het Hof van 16 oktober 2007, C-411/05, Palacios de la Villa, (punten 73 tot en met 75), en het arrest Fuchs en Köhler (punten 66 tot en met 68).
3.7.5.Dat de gemiddelde levensverwachting sinds de introductie van de wettelijke leeftijdsgrens voor rechters aanzienlijk is gestegen, leidt niet tot het oordeel dat de wetgever door het handhaven van die leeftijdsgrens de grenzen van zijn beoordelingsvrijheid te buiten is gegaan. Uit het arrest Fuchs en Köhler, punt 41 e.v., blijkt dat een wijziging van de context van een wet, die inhoudt dat het doel van een wet wordt gewijzigd, niet uitsluit dat deze een legitiem doel nastreeft in de zin van artikel 6, eerste lid, van de Richtlijn. De omstandigheden kunnen wijzigen en de wet kan toch worden gehandhaafd om een andere reden. Ook kan er sprake zijn van verschillende, al dan niet samenhangende, doelstellingen met een verschillende rangorde van belangrijkheid. Uit 3.7.1 tot en met 3.7.4 blijkt dat de leeftijdsgrens van zeventig jaar voor rechters ook nu nog voldoende gerechtvaardigd wordt door de daarmee nagestreefde doelstellingen.
3.7.6.Dat het beleid van de regering in zijn algemeenheid is gericht op langer doorwerken en een latere pensionering, leidt evenmin tot een ander oordeel. Zoals opgemerkt in 3.7.4 is de verplichte ontslagleeftijd voor rechters nog steeds enkele jaren hoger dan de AOW-leeftijd. Dat het verschil tussen de AOW-leeftijd en de verplichte ontslagleeftijd voor rechters kleiner is dan bij de introductie van de leeftijdsgrens voor rechters, wil niet zeggen dat de leeftijdsgrens van zeventig jaar een onredelijk middel is om de nagestreefde doelstellingen te bereiken. Ook kan niet worden gesproken van incoherent beleid.
3.7.7.Het betoog van appellant dat de nagestreefde doelstellingen ook kunnen worden bereikt zonder leeftijdsgrens voor rechters-plaatsvervangers, omdat ervoor kan worden gekozen om rechters-plaatsvervangers die niet functioneren niet langer op te roepen, wordt niet gevolgd. Dit zorgt er immers voor dat er individuele beslissingen moeten worden genomen over het functioneren van oudere rechters-plaatsvervangers en werkt een ongewenste discussie en procedures over de geschiktheid van rechters-plaatsvervangers in de hand. Hiermee wordt juist afbreuk gedaan aan de andere doelstelling van de leeftijdsgrens, namelijk het waarborgen van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. De minister heeft er terecht op gewezen dat de onafhankelijkheid van rechters-plaatsvervangers evenzeer gewaarborgd moet worden als die van andere rechters.