ECLI:NL:CRVB:2021:1799

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
25 juli 2021
Zaaknummer
20/1754 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de verlaging van de salarisschaal van een ambtenaar na functiewaardering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de verlaging van de salarisschaal van een ambtenaar, die sinds 1 januari 1993 werkzaam was bij de gemeente Putten. De ambtenaar was vanaf 1 juli 2001 ingeschaald in salarisschaal 9, maar na een functiewaardering door het college van burgemeester en wethouders werd hij per 1 januari 2018 ingeschaald in de lagere salarisschaal 8. De ambtenaar heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, wat leidde tot een gedeeltelijke gegrondverklaring van zijn bezwaar door het college, waarbij de ingangsdatum van de inschaling werd gewijzigd naar 1 juli 2018.

De rechtbank Gelderland heeft het beroep van de ambtenaar tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd. Het college heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen de relevante artikelen van de Arbeidsvoorwaardenregeling en de Ambtenarenwet 2017 besproken. De Raad concludeert dat de artikelen 3:1, 3:3, 3:5 en 3:15 van de Arbeidsvoorwaardenregeling niet de vereiste grondslag bieden voor de verlaging van de salarisschaal zonder voorafgaand ontslag. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de verlaging van de salarisschaal onterecht was.

Daarnaast heeft de Raad het college veroordeeld in de proceskosten van de ambtenaar, die zijn begroot op € 764,40, en heeft het griffierecht vastgesteld op € 532,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

20.1754 AW

Datum uitspraak: 22 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
3 april 2020, 19/1102 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Putten (college)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens het college heeft mr. G.H. Boelens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2021. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Boelens en A.W.M.G. van Anraad. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. R.J. Boskma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet gewijzigd en Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) gaan heten. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft op besluiten of handelingen die vóór 1 januari 2020 zijn bekendgemaakt, het toen geldende recht van toepassing wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen en wat betreft de behandeling van dat bezwaar of beroep.
1.2.
Betrokkene was sinds 1 januari 1993 werkzaam bij de gemeente [gemeente] . Vanaf 1 juli 2001 vervulde betrokkene de functie van [functie] , salarisschaal 9.
1.3.
Na daartoe een voornemen aan betrokkene kenbaar te hebben gemaakt, waarop betrokkene zijn zienswijze heeft gegeven, heeft het college bij besluit van 26 juni 2018 met ingang van 1 januari 2018 de functiebeschrijving van salarisadministrateur, gewaardeerd in salarisschaal 8, op hem van toepassing verklaard. Voorts heeft het college betrokkene ingeschaald in deze lagere salarisschaal en aan hem een garantietoelage toegekend ter hoogte van het verschil tussen zijn voorgaande inschaling en zijn huidige inschaling.
1.4.
Bij besluit van 15 januari 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van betrokkene gedeeltelijk gegrond verklaard en de ingangsdatum van de inschaling van betrokkene in salarisschaal 8 gewijzigd naar 1 juli 2018.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, voor zover dat betrekking heeft op de inschaling van betrokkene in salarisschaal 8 en de toekenning van een garantietoelage, en het primaire besluit herroepen, voor zover betrokkene daarbij met ingang van 1 januari 2018 is ingeschaald in salarisschaal 8 en een garantietoelage is toegekend.
3. In hoger beroep heeft het college zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Artikel 3:1 van de Arbeidsvoorwaardenregeling Putten 2012 (Arbeidsvoorwaardenregeling) bepaalt:
1. Het college stelt de functies vast die door ambtenaren binnen de gemeentelijke organisatie kunnen worden bekleed.
2. Elke functie wordt beschreven op basis van een functiewaarderingssysteem.
3. Voor elke functie stelt het college een functieschaal vast op basis van een functiewaarderingssysteem.
4.1.2.
Artikel 3:3, eerste lid, van de Arbeidsvoorwaardenregeling bepaalt dat het college het salaris van een ambtenaar vaststelt aan de hand van zijn functieschaal zoals opgenomen in de salaristabel in bijlage IIa, op grond van zijn ervaring, geschiktheid en bekwaamheid. Het salaris wordt vastgesteld met aanduiding van een periodiek in de functieschaal.
4.1.3.
Artikel 3:5, eerste lid, van de Arbeidsvoorwaardenregeling bepaalt dat zonder voorafgaand ontslag voor de ambtenaar geen salarisschaal kan gaan gelden met een lager maximumsalaris, tenzij hiervoor in deze regeling of andere wet- en regelgeving een grond aanwezig is.
4.1.4.
In de toelichting op artikel 3:5, eerste lid, van de Arbeidsvoorwaardenregeling staat:
“Uit deze bepaling vloeit voort dat een herwaardering van de functie, die leidt tot een lagere functieschaal, geen gevolgen heeft voor het salaris van degenen die op het moment van herwaardering de functie vervult.”
4.1.5.
Artikel 3:15 van de Arbeidsvoorwaardenregeling bepaalt dat het college aan een ambtenaar die wordt geconfronteerd met een lager salaris en/of salaristoelagen, een garantietoelage kan toekennen.
4.1.6.
In de toelichting op artikel 3:15 van de Arbeidsvoorwaardenregeling staat:
“Deze bepaling vormt de grondslag voor toelagen die door het college worden toegekend. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie waarin de functie van een ambtenaar als gevolg van herwaardering in een lagere salarisschaal wordt ingedeeld.”
4.1.7.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Regeling functiewaardering wordt de door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde functiewaardering omgezet in de salarisschalen middels toepassing van de conversietabel. Op grond van het tweede lid van dit artikel vindt inschaling plaats volgens artikel 3:3 van de Arbeidsvoorwaardenregeling.
4.2.
Het college stelt dat de vereiste bevoegdheid om betrokkene in een lagere salarisschaal te plaatsen kan worden gevonden in de systematiek van de artikelen 3:1, 3:3, 3:5 en 3:15 van de Arbeidsvoorwaardenregeling en artikel 3 van de Regeling functiewaardering. Dit betoog slaagt niet. De artikelen 3:1 en 3:3 van de Arbeidsvoorwaardenregeling en artikel 3 van de Regeling functiewaardering zien niet op een verlaging van de salarisschaal. In artikel 3:3, eerste lid, van de Arbeidsvoorwaardenregeling is weliswaar bepaald dat het salaris van de ambtenaar wordt vastgesteld aan de hand van zijn functieschaal, maar uit de toelichting bij artikel 3:5 van de Arbeidsvoorwaardenregeling blijkt dat een herwaardering van de functie, die leidt tot een lagere functieschaal, geen gevolgen heeft voor het salaris van degene die op het moment van herwaardering de functie vervult. Artikel 3:5 van de Arbeidsvoorwaardenregeling vereist voor een verlaging van de salarisschaal, behoudens voorafgaand ontslag, een wettelijke grondslag. Uit dit samenstel volgt dat artikel 3:3, eerste lid, van de Arbeidsvoorwaardenregeling niet de hiervoor vereiste grondslag kan zijn. Dit geldt eveneens voor artikel 3:15 van de Arbeidsvoorwaardenregeling. Dit artikel geeft de bevoegdheid om aan een ambtenaar die wordt geconfronteerd met een lagere salarisschaal een garantietoelage toe te kennen, maar biedt op zichzelf geen grondslag voor een verlaging van de salarisschaal. De toelichting bij artikel 3:15 van de Arbeidsvoorwaardenregeling kan de grondslag niet scheppen.
4.3.
Uit 4.1.1 tot en met 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep, bestaande uit kosten voor verleende rechtsbijstand (1 punt) en reiskosten. Deze worden begroot op € 764,40.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 764,40;
  • bepaalt dat van het college een griffierecht van € 532,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van B.H.B. Verheul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2021.
(getekend) H. Lagas
(getekend) B.H.B. Verheul