ECLI:NL:CRVB:2021:1775

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
19/1899 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strijd met het gelijkheidsbeginsel in overgangsrecht van het Bard voor ambtenaren van Defensie

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2021, hebben appellanten, bestaande uit [appellant 1] en 17 anderen, hoger beroep ingesteld tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Rotterdam. De appellanten betogen dat het overgangsrecht van artikel 171 van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (Bard) in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Zij stellen dat hun functies vergelijkbaar zijn met de functies waarvoor het overgangsrecht geldt, en dat zij ten onrechte zijn uitgesloten van de voordelen die dit recht biedt. De staatssecretaris van Defensie heeft de verzoeken van appellanten om in te stromen in de overgangsregeling van het functioneel leeftijdsontslag (FLO) afgewezen, met de argumentatie dat hun functies nooit als FLO-functies zijn aangemerkt en dus niet onder het overgangsrecht vallen. De Raad overweegt dat de rechtspositie van de appellanten sinds de vervallen van artikel 119 van het Bard gelijk is getrokken met die van de functionarissen die onder het overgangsrecht vallen. De Raad concludeert dat er geen strijd is met het gelijkheidsbeginsel, aangezien de appellanten niet in dezelfde situatie verkeren als de groep waarvoor het overgangsrecht is gecreëerd. De hoger beroepen worden afgewezen en de aangevallen uitspraken worden bevestigd.

Uitspraak

19/1899 AW e.v.
Datum uitspraak: 15 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 maart 2019, 18/5467, 18/5432, 18/4664, 18/4671,18/4672 en 18/4673 en tegen vier andere uitspraken zoals vermeld op de bijlage (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[appellant 1] te [woonplaats 1] en 17 anderen zoals vermeld op de bij de uitspraak behorende lijst (appellanten)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft drs. S.H. Springer, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft verweerschriften ingediend.
Namens appellanten zijn nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2021. De appellanten [appellant 1] , [appellant 9] , [appellant 10] , [appellant 12] , [appellant 13] , [appellant 16] , [appellant 17] en [appellant 18] zijn verschenen, bijgestaan door drs. Springer. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.I. Biharie-Pronk en mr. L.A. Visser
.
OVERWEGINGEN
1.1. Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet gewijzigd en Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) gaan heten. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft op besluiten of handelingen die vóór 1 januari 2020 bekend zijn gemaakt, het toen geldende recht van toepassing wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen en wat betreft de behandeling van dat bezwaar of beroep.
1.2. Appellanten waren op 1 januari 2006 (en ook daarvoor) als burgerambtenaar werkzaam in [functies] bij de Koninklijke Landmacht . Met ingang van 1 oktober 2013 is al het [personeel met functie A] van Defensie ondergebracht bij de Defensie [organisatie] .
1.3. Appellanten hebben in 2017 aan de staatssecretaris verzocht om conform het Arbeidsvoorwaardenbeleid voor de sector Defensie (1 januari 2004 - 28 februari 2007) in te stromen in de overgangsregeling van het functioneel leeftijdsontslag (FLO).
1.4. De staatssecretaris heeft op die verzoeken afwijzend beslist en de afwijzingen na bezwaar gehandhaafd bij besluiten van 27 juli 2018 (bestreden besluiten). Aan de bestreden besluiten ligt ten grondslag dat de functies van appellanten noch in het vervallen artikel 119 van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (Bard) noch in (de overgangsbepaling van) artikel 171a van het Bard zijn opgenomen. In artikel 119 van het Bard was bepaald dat de functies die in dat artikel stonden vermeld en waarvoor in artikel 171a van het Bard een overgangsregeling is neergelegd, functies zijn die substantieel bezwarend zijn. De functies van appellanten zijn sinds het inwerkingtreden van artikel 119 van het Bard niet aangemerkt geweest als een dergelijke functie. Aangezien de door appellanten op 1 januari 2006 uitgevoerde functies niet in artikel 119 van het Bard waren opgenomen, vallen zij niet onder het in artikel 171a van het Bard neergelegde overgangsrecht. De stelling dat vaststaat dat appellanten sinds 1 januari 2006 FLO-functies vervullen die als substantieel bezwarend kunnen worden aangemerkt, wordt niet onderschreven. De functies waren nimmer een zogenoemde FLO-functie, aldus de staatssecretaris.
2. Bij de aangevallen uitspraken hebben de rechtbanken de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van wat appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
3.1. Op grond van artikel 119, tweede lid, van het Bard (oud) gold uit hoofde van de aard van de werkzaamheden een leeftijdsgrens van 60 jaar (voor zover relevant):
d. voor het geüniformeerd burgerpersoneel van het Marine Bewakings Korps en voor de bediende aan boord van een zeeloodsvaartuig;
e. voor ambtenaren die bij de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst werkzaam zijn in nader door Onze Minister aan te wijzen functies in de operationele sector;
i
.voor het burgerbewakingspersoneel van het Joint Operations Centre;
k. voor het burgerbewakingspersoneel van de Koninklijke landmacht, voor zover het de functie vervult van bewaker-hondengeleider of bewaker-hondengeleider-portier en deswege belast met de continubewaking van afgelegen objecten onder verzwarende terreinomstandigheden.
3.2. Op 6 juli 2006 hebben de staatssecretaris en de centrales van overheidspersoneel een akkoord bereikt over onder meer het afschaffen van de FLO-regeling voor burgerpersoneel en het daarmee vervallen van artikel 119 van het Bard en over een overgangsregeling voor de ambtenaren die al uitzicht hadden op FLO.
3.3. Ter uitvoering van de onder 3.2 gemaakte afspraken is bij Koninklijk Besluit van 11 mei 2007 (Staatsblad 2007, 229), voor zover hier van belang, het Bard in die zin gewijzigd, dat met ingang van 1 januari 2007 artikel 119 is komen te vervallen en artikel 171a is toegevoegd.
3.4.1. Op grond van artikel 171a, tweede lid, van het Bard, voor zover hier van belang, geldt voor de ambtenaar die op 1 januari 2006 was geplaatst op een functie:
d. bij het geüniformeerd burgerpersoneel van het Marine Bewakings Korps of als de bediende aan boord van een zeeloodsvaartuig;
e. in nader door Onze Minister aan te wijzen functies in de operationele sector bij de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst;
j. bij het burgerbewakingspersoneel van het Joint Operations Centre;
k. als bewaker-hondengeleider of bewaker-hondengeleider-portier bij het burgerbewakingspersoneel van de Koninklijke Landmacht, voor zover belast met de continubewaking van afgelegen objecten onder verzwarende terreinomstandigheden, een leeftijdsgrens zoals nader bepaald in dit artikelonderdeel. Afhankelijk van het jaar waarin de leeftijd van 60 jaar wordt bereikt in de jaren 2010 tot en met 2022 geldt een ontslagleeftijd tussen de zestig jaar en twee maanden en tweeënzestig jaar.
3.4.2. Op grond van artikel 171a, zesde lid, van het Bard wordt de ambtenaar, bedoeld in het tweede lid, die de leeftijd van zestig jaar bereikt in het jaar 2023 of later, vóór het bereiken van de leeftijd van tweeënzestig jaar een andere functie dan bedoeld in het tweede lid opgedragen. Indien dit niet mogelijk blijkt, wordt ontslag verleend als bedoeld in het derde lid.
3.5. Appellanten menen dat het overgangsrecht van artikel 171 van het Bard leidt tot strijd met het gelijkheidsbeginsel. Zij hebben er in dat verband op gewezen dat hun functies vergelijkbaar zijn met (en naar zij stellen in sommige gevallen zelfs zwaarder zijn dan) de [functies] waarvoor het genoemde overgangsrecht geldt.
3.6. Appellanten keren zich daarmee in feite tegen de werking van het bepaalde in het voormalige artikel 119 van het Bard. Deze bepaling is met ingang van 1 januari 2007 vervallen. De rechtspositie van de [personeel met functie A] bij de Koninklijke Landmacht is daarmee al sinds die datum gelijkgetrokken met die van de in het voormalige artikel 119 van het Bard genoemde functionarissen. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel is geen sprake. Dat er ten behoeve van laatstgenoemde groep overgangsrecht is gecreëerd kan dat niet anders maken. De overgangsregeling van artikel 171a van het Bard ziet uitsluitend op een specifieke groep burgerambtenaren die substantieel bezwarende functies uitvoerden die voorkwamen op de lijst van functies in artikel 119 van het Bard. Deze groep had op grond van artikel 119 van het Bard aanspraak op FLO. Uitsluitend vanwege bij de instroom gewekte verwachtingen, en dus niet omdat thans nog op enigerlei wijze onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende [functies], is voor deze groep een overgangsregeling getroffen in artikel 171a van het Bard. De functies die appellanten hebben vervuld zijn nooit aangemerkt als een FLO-functie in de zin van artikel 119 van het Bard en vallen uit de aard der zaak dus ook niet onder het daarop betrekking hebbende overgangsrecht.
3.7. Het voorgaande wordt niet anders door het gegeven dat de beantwoording van de Minister van Defensie van vragen aan de vaste commissie van Defensie (Kamerstukken II 2016-2017, 34 550 X, nr. 15, blz. 2) een kennelijke schrijffout of onduidelijkheid bevat. Ter zitting van de Raad is toegelicht dat uitsluitend is beoogd te verwijzen naar de groep van burgerambtenaren die werkzaam waren in een functie waarvoor op grond van artikel 119 Bard destijds een FLO van toepassing was. Van een toezegging door de minister dat in het concrete van geval van appellanten, in weerwil van het al per 2007 afschaffen van het instrument, instroming in de FLO zou plaatsvinden is geen enkele sprake geweest.
3.8. De hoger beroepen slagen niet. De aangevallen uitspraken zullen, voor zover nodig met verbetering van gronden, worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en A. Beuker-Tilstra als leden, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2021.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) R. van Doorn
Lijst van uitspraken, appellanten en procedurenummers
Uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 maart 2019 (nrs. 18/5467, 18/5432, 18/4664, 18/4671, 18/4672 en 18/4673)
1. [appellant 1] te [woonplaats 1] 19/1899 AW
2. [appellant 2] te [woonplaats 2] 19/1900 AW
3. [appellant 3] te [woonplaats 3] 19/1901 AW
4. [appellant 4] te [woonplaats 4] 19/1902 AW
5. [appellant 5] te [woonplaats 5] 19/1903 AW
Uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 juni 2019 (nrs. 18/4942, 18/4944, 18/4945, 18/4947, 18/4950)
6. [appellant 6] te [woonplaats 6] 19/3183 AW
7. [appellant 7] te [woonplaats 7] 19/3184 AW
8. [appellant 8] te [woonplaats 8] 19/3185 AW
9. [appellant 9] te [woonplaats 9] 19/3186 AW
10. [appellant 10] te [woonplaats 10] 19/3187 AW

Uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 april 2019 (nr. 18/2703)

11. [appellant 11] te [woonplaats 11] 19/2145 AW

Uitspraak van de rechtbank Zeeland-West Brabant van 1 juli 2019 (nrs. 18/6003)

12. [appellant 12] te [woonplaats 12] 19/3326 AW
Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 oktober 2019 (nrs. 18/6042, 18/6044, 18/6045, 18/6049, 18/6052 en 18/6983)
13. [appellant 13] te [woonplaats 13] 19/5040
14. [appellant 14] te [woonplaats 14] 19/5041
15. [appellant 15] te [woonplaats 15] 19/5043
16. [appellant 16] te [woonplaats 16] 19/5044
17 [appellant 17] te [woonplaats 17] 19/5045
18 [appellant 18] te [woonplaats 18] 19/5046