In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellante. Appellante had zich ziek gemeld met nek- en schouderklachten, later aangevuld met rug- en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had eerder geweigerd om haar een WGA-uitkering toe te kennen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Appellante had in 2018 een melding gedaan van toegenomen psychische klachten, maar het Uwv concludeerde dat er geen toegenomen beperkingen waren ten opzichte van de eerdere beoordeling in 2012.
De rechtbank Limburg had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar psychische klachten substantieel waren toegenomen en dat de informatie van haar behandelend psychiater niet voldoende was meegewogen. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsartsen hun conclusies overtuigend hadden onderbouwd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de rapporten van de verzekeringsartsen geen inconsistenties vertoonden en dat de situatie van appellante voldoende was meegewogen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er werd geen onafhankelijke deskundige benoemd, omdat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere conclusies van het Uwv konden ondermijnen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor appellanten om nieuwe en relevante informatie aan te leveren in hoger beroep.