ECLI:NL:CRVB:2021:1761

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
21/911 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens te late indiening van het beroepschrift

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 januari 2021. Het hoger beroep was ingesteld door mr. J.B. de Jong, advocaat van appellant. De Centrale Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en begint te lopen vanaf de dag na de bekendmaking van de aangevallen uitspraak. In dit geval was de laatste dag voor indiening 10 maart 2021, maar het beroepschrift werd pas op 11 maart 2021 per fax ontvangen. De gemachtigde van appellant voerde aan dat hij door ziekte, veroorzaakt door een coronabesmetting, niet in staat was om de termijn te bewaken. De Centrale Raad oordeelde echter dat de argumenten van de gemachtigde geen grond boden om te concluderen dat appellant niet in verzuim was. Daarom werd het hoger beroep als kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Datum uitspraak: 16 juli 2021
21/911 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 januari 2021, 19/3189 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.B. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

Ingevolge artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet geldt het volgende.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in met ingang van de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van de toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt.
Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De uitspraak waartegen hoger beroep is ingesteld is op 27 januari 2021 in afschrift aan partijen toegezonden. De laatste dag waarop tijdig een beroepschrift kon worden ingediend was 10 maart 2021.
Het beroepschrift is op 11 maart 2021 per fax ontvangen.
Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
Ten aanzien van een na afloop van de beroepstermijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Bij brief van 18 maart 2021 is aan de gemachtigde van appellant gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding.
De gemachtigde van appellant heeft daarop bij fax van 25 maart 2021 geantwoord dat volgens hem het beroepschrift tijdig is ingediend en verwijst naar artikel 6:8 van de Awb. De gemachtigde stelt dat de beroepstermijn vanaf 28 januari 2021 is ingegaan en hij op de laatste dag van de beroepstermijn hoger beroep heeft ingediend.
Gemachtigde geeft tevens aan dat hij positief getest was op corona. Hij is hierdoor flink ziek geweest en heeft anderhalve week niet kunnen werken. Zijn kantoorgenoten hebben vanwege de corona-pandemie thuisgewerkt. Er heeft dus niemand de termijn kunnen bewaken. Tijdens de ziekteperiode van gemachtigde heeft appellant verzocht om hoger beroep in te dienen. Dit verzoek heeft gemachtigde op zijn eerste werkdag op kantoor, op 11 maart 2021, pas gezien en heeft meteen hoger beroep ingesteld. Appellant was niet op de hoogte dat zijn gemachtigde ziek was.
Wat appellant heeft aangevoerd, bevat geen grond waarop redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van J.M. Labage als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2021.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) J.M. Labage
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.

CVG