ECLI:NL:CRVB:2021:1750
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige beoordeling door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die als schoonmaker werkte, had zich ziek gemeld na een bedrijfsongeval en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 18 februari 2018 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was, omdat er geen lichamelijk onderzoek had plaatsgevonden. Hij voerde aan dat zijn psychische en lichamelijke beperkingen onvoldoende waren meegewogen.
De rechtbank Limburg had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt. De Raad oordeelde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de arts bezwaar en beroep. De Raad concludeerde dat de rapporten van de arts bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk waren en dat de door appellant ingebrachte rapporten van zijn behandelend arts geen aanleiding gaven voor een ander oordeel. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen, waardoor de beëindiging van de ZW-uitkering gerechtvaardigd was.