ECLI:NL:CRVB:2021:1749

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
18/4422 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van een ZW-uitkering en de geschiktheid voor de functie van soldering operator

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een Ziektewet (ZW) uitkering toe te kennen. Appellant, die eerder als kok werkte, meldde zich ziek na een ongeval op 17 januari 2013. Na een wachttijd van twee jaar weigerde het Uwv hem een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn fysieke en cognitieve beperkingen niet voldoende zijn meegewogen in de beoordeling van zijn geschiktheid voor de functie van productiemedewerker industrie, specifiek de functie van soldering operator (SBC-code 111180). De Raad heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan het medisch oordeel van het Uwv. De Raad oordeelt dat appellant op de datum in geding geschikt was voor de functie van soldering operator, ondanks zijn gezondheidsklachten en het gebruik van medicatie die zijn concentratievermogen beïnvloedt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard, en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De Raad concludeert dat er geen verdere beperkingen aangenomen hoeven te worden en dat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

18.4422 ZW

Datum uitspraak: 15 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
5 juli 2018, 17/1230 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.A. Bouwman, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bouwman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.
Het onderzoek is na de zitting heropend. De Raad heeft een vraag gesteld aan het Uwv. Het Uwv heeft vervolgens nadere rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.
Appellant heeft een reactie ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als kok voor 40 uur per week toen hij zich op 17 januari 2013 ziek meldde vanwege een ongeval. Het Uwv heeft appellant na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 17 september 2015 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant werd met zijn beperkingen in staat geacht de functies van productiemedewerker industrie, samensteller elektrotechnische apparatuur/wikkelaar en machinebediende inpak-/verpakkingsmachine te vervullen.
1.2.
Op 29 augustus 2016 heeft appellant zich ziek gemeld met toegenomen klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 30 september 2016 heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft aanvullende psychische beperkingen aangenomen en vervolgens geconcludeerd dat appellant met deze aanvullende beperkingen per 29 augustus 2016 doorlopend geschikt is voor de functie van soldering operator, behorende bij de SBC-code 111180 (productiemedewerker industrie). Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 10 november 2016 vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een ZW-uitkering met ingang van 29 augustus 2016. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 27 januari 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 januari 2017 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat er geen reden bestaat om aanvullende beperkingen aan te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan het oordeel dat appellant op 29 augustus 2016 geschikt was voor de functie van productiemedewerker industrie.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij vanwege zijn fysieke beperking en vanwege zijn cognitieve beperking niet in staat is de functie van productiemedewerker industrie te vervullen. Zijn gezondheidsklachten zijn toegenomen. Hij heeft last van de gevolgen van een knieprothese en is daardoor aangewezen op het gebruik van een stok of kruk. Ook gebruikt appellant medicatie die gevolgen heeft voor zijn concentratievermogen en zijn denken vertraagt. Verder is onvoldoende rekening gehouden met de beperkingen die hij heeft als gevolg van zijn lager dan gemiddeld IQ.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan het medisch oordeel van het Uwv. Uit de rapporten van de artsen van het Uwv blijkt dat rekening is gehouden met de knieklachten van appellant. Bij de WIA-beoordeling in 2015 zijn op de FML beperkingen aangenomen voor de knieklachten. De beschikbare medische informatie biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat er verdergaande fysieke beperkingen hadden moeten worden aangenomen per 29 augustus 2016. Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat een beperking had moeten worden aangenomen voor het gebruik van een kruk. De huisarts heeft weliswaar vermeld dat appellant bij het lopen zijn stok nodig heeft om zijn knie te ontlasten, maar niet vermeld dat daarvoor een medische indicatie bestaat. De neuroloog heeft dit ook niet opgemerkt in zijn brief van 25 juli 2016. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt daarom gevolgd in zijn stelling dat uit de medische informatie niet naar voren komt dat het gebruik van een kruk noodzakelijk is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat in de functies geen lange afstanden en niet lang aaneengesloten hoeft te worden gelopen, waardoor het gebruik van de kruk het uitoefenen van de functie niet in de weg staat. In de functieomschrijving van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) is vermeld dat men printplaten krijgt aangevoerd óf dat men deze ophaalt op een centrale plaats in de hal. Er bestaat dus een mogelijkheid om de printplaten te laten brengen.
4.3.
Appellant wordt ook niet gevolgd in zijn stelling dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn cognitieve beperkingen. Bij de WIA-beoordeling is rekening gehouden met de pijnmedicatie van appellant en daarvoor is een beperking aangenomen bij het beoordelingspunt 1.9.9, te weten verhoogd persoonlijk risico. Verdergaande cognitieve beperkingen als gevolg van het medicatiegebruik zijn niet geobjectiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 19 oktober 2020 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat op de datum in geding geen sprake is van ernstige stemmingsstoornissen, die zouden kunnen leiden tot geheugenstoornissen of concentratiestoornissen. Uit de onderzoeken van de artsen van het Uwv van rond de datum in geding blijkt niet van ernstige psychopathologie. Ook uit het neuropsychologisch onderzoek van 21 oktober 2015 zijn geen geheugenstoornissen geobjectiveerd. Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat zijn cognitieve beperkingen zijn onderschat. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de functie van productiemedewerker industrie geschikt is voor appellant, omdat geen beperking is aangenomen op het beoordelingspunt herinneren. Daarbij komt dat in de functie van soldering operator geen sprake is van een kenmerkende belasting op het beoordelingspunt herinneren. Bovendien heeft appellant jarenlang als kok gewerkt. Appellant moet volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep in staat zijn om eenvoudige en routinematige handelingen uit te voeren die aansluiten bij zijn opleidingsniveau. Gelet op de beschikbare medische informatie wordt het standpunt van het Uwv dat geen aanleiding bestaat voor verdergaande beperkingen en dat appellant op de datum in geding geschikt is voor de functie van soldering operator (SBC-code 111180), gevolgd.
4.4.
De overwegingen in 4.2 en 4.3. leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Dit betekent dat het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek tot veroordeling van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2021.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) V.M. Candelaria