ECLI:NL:CRVB:2021:1732

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
19/4952 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 18 juli 2016 ziek meldde met klachten van vermoeidheid, concentratiestoornissen en pijn in de nek, handen en polsen, had eerder een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen. Het Uwv concludeerde dat appellante met ingang van 16 juli 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar beperkingen waren onderschat.

Tijdens de zitting op 17 juni 2021, die via videobellen plaatsvond, heeft appellante haar standpunt herhaald en verzocht om een deskundige te benoemen. Het Uwv heeft echter verzocht de eerdere uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld en dat er geen reden was om aan te nemen dat appellante belemmeringen had ondervonden bij het onderbouwen van haar standpunt. De Raad concludeerde dat de medische beoordelingen van de artsen van het Uwv voldoende onderbouwd waren en dat appellante geen nieuwe medische informatie had ingediend die haar standpunt kon ondersteunen.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat er geen schending was van het beginsel van equality of arms en dat de medische grondslag van het bestreden besluit voldoende was onderbouwd. De uitspraak benadrukt het belang van adequate medische onderbouwing bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige in dit proces.

Uitspraak

19.4952 WIA

Datum uitspraak: 15 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
22 oktober 2019, 19/1184 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 17 juni 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kramer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als helpende II/planner voor 26,25 uur per week. Op 18 juli 2016 heeft appellante zich ziek gemeld met vermoeidheidsklachten, concentratiestoornissen en pijn in de nek, handen en polsen. Appellante ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Aan appellante is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend, die na een Eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) is voortgezet. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een voor het Uwv werkzame arts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 juni 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Zij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 27 juni 2018 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 16 juli 2018 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 15 januari 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 20 december 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 10 januari 2019 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 20 december 2018 toegelicht dat beperkingen aangenomen moeten worden vanwege de artrose aan de linkerhand en vanwege hartritmestoornissen. Hij heeft geconcludeerd dat ten aanzien van de rechterhand geen sprake is van afwijkende onderzoeksbevindingen. Verder acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep de nekklachten plausibel. In verband hiermee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de door hem opgestelde aangepaste FML van 20 december 2018 een aanvullende beperking opgenomen bij beoordelingspunt 5.8.1. (het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk) en heeft hij de toelichting ‘niet boven normaal’ bij beoordelingspunt 5.7 (boven schouderhoogte actief zijn) laten vervallen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van
10 januari 2019 drie functies niet passend geacht in verband met overschrijding van de tilbelasting. Met inachtneming van de FML van 20 december 2018 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep binnen drie dezelfde SBC-codes extra functienummers geselecteerd. Het verlies aan verdiencapaciteit blijft ongewijzigd minder dan 35%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de (verzekerings)artsen inzichtelijk en begrijpelijk hebben gemotiveerd op welke wijze en op basis waarvan zij de medische beperkingen van appellante hebben vastgesteld en waarom zij geen aanleiding zien voor een urenbeperking. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd waarom wordt afgeweken van de beperkingen die zijn aangenomen bij de EZWb. Zo is de lokalisatie van de beperkingen gewijzigd in ‘links’ in plaats van ‘tweezijdig’ omdat geen sprake was van afwijkende onderzoeksbevindingen aan de dominante rechterhand. Om dezelfde reden wordt ook het onderdeel ‘werken met het toetsenbord’ herzien naar licht beperkt. De rechtbank heeft deze redenering navolgbaar geacht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt gehandhaafd dat haar beperkingen zijn onderschat en dat zij nog dezelfde beperkingen heeft als ten tijde van de EZWb. Appellante heeft gesteld dat zij niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen. Zij acht zich in het geheel niet in staat om te werken. Appellante heeft opnieuw verzocht om een deskundige te benoemen. Zij heeft gesteld dat sprake is van gerede twijfel aan de medische beoordeling en dat geen sprake is van equality of arms.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 16 juli 2018 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van de gronden die in bezwaar en beroep zijn aangevoerd. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven. Naar aanleiding van hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, wordt daaraan het volgende toegevoegd.
4.4.
Er bestaat geen reden om aan te nemen dat appellante belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Appellante heeft in de procedure voldoende ruimte gehad om daartoe medische stukken in te dienen. Die ruimte heeft zij ook benut door informatie in te dienen over haar gezondheidssituatie. Er zijn geen aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt. De door appellante ingediende informatie van haar huisarts is naar zijn aard geschikt om twijfel te zaaien aan de conclusies van de artsen van het Uwv over de belastbaarheid van appellante. Er is daarom geen sprake van schending van het beginsel van equality of arms en geen aanleiding om op die grond een deskundige in te schakelen.
4.5.
Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit wordt overwogen dat de primaire arts in haar rapport van 12 juni 2018 heeft uiteengezet dat bij recent onderzoek geen evidente afwijkingen zijn geconstateerd, waarvoor specifieke beperkingen noodzakelijk zijn met betrekking tot het gebruik van de rechterhand en de nek. Met betrekking tot de medisch geobjectiveerde afwijkingen in de linkerhand heeft de primaire arts toegelicht dat functie van de linkerhand niet beperkt is en dat de beperking in het gebruik van de linkerhand zit in de frequentie en de zwaarte. Appellante is vanwege haar ervaren klachten en de geobjectiveerde afwijkingen aangewezen op fysiek licht werk. Uitgaande van passende werkzaamheden zijn er medisch geen argumenten voor een bijkomende urenbeperking.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 20 december 2018 vastgesteld dat er niet veel verschil zit tussen de FML die is opgemaakt in het kader van de EZWb en de FML die in het kader van de einde wachttijd WIA is opgemaakt. In de laatste FML is de lokalisatie van de handklachten links vermeld in plaats van tweezijdig. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat dit kan worden gevolgd, gelet op de niet afwijkende onderzoeksbevindingen van de rechterhand door de primaire arts. De hand-gerelateerde beperkingen zijn verder overgenomen van de EZWb, evenals diverse overige dynamische beperkingen. Het werken met toetsenbord is herzien naar licht beperkt, gelet op de bevindingen aan de rechter, dominante, hand.
Niet valt in te zien waarom de eigen bevindingen van de (verzekerings)artsen bij het lichamelijk en psychisch onderzoek in het kader van de WIA-beoordeling, in combinatie met de vastgestelde medische aandoeningen, onvoldoende onderbouwing zijn voor het, anders dan bij de EZWb, niet aannemen van bepaalde beperkingen. Appellante heeft in hoger beroep geen medische informatie ingebracht ter onderbouwing van haar standpunt dat haar klachten op de datum in geding ernstiger waren dan waar de verzekeringsarts bezwaar en beroep van is uitgegaan.
4.6.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit wordt appellante niet gevolgd in haar stelling in hoger beroep dat zij, in verband met haar handklachten, de geselecteerde functies niet kan vervullen omdat zij daarbij werkzaamheden moet verrichten waarbij zij beide handen moet gebruiken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 10 januari 2019 op inzichtelijke wijze toegelicht dat, uitgaande van de juistheid van de FML van 20 december 2018, de belastbaarheid van appellante in het gebruik van haar linkerhand bij het uitoefenen van tweehandige werkzaamheden niet wordt overschreden.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2021.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) L.R. Kokhuis