Uitspraak
19 953 WAO
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
.Bij besluit van 27 juli 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van een te veel betaalde WAO-uitkering aan appellant, die in Duitsland woont. Appellant ontving sinds 2003 een WAO-uitkering, maar heeft in de periode van 21 september 2009 tot 1 maart 2018 in België en Duitsland gewerkt en daaruit inkomsten genoten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant in strijd met artikel 80 van de WAO geen melding heeft gemaakt van deze werkzaamheden en de daaruit voortvloeiende inkomsten. Hierdoor heeft het Uwv de WAO-uitkering over deze periode geanticumuleerd en een bedrag van € 133.176,73 bruto teruggevorderd.
De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep is gegaan. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat appellant niet heeft betwist dat hij in de genoemde periode inkomsten uit arbeid heeft gehad. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellant geen recht had op uitbetaling van de WAO-uitkering, omdat zijn inkomsten aanzienlijk hoger waren dan de uitkering. Appellant heeft geen dringende redenen aangevoerd om van terugvordering af te zien, en zijn stelling dat hij een tegenvordering heeft op het Uwv is niet relevant voor deze procedure.
De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond. De uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier.