ECLI:NL:CRVB:2021:1724

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
18/3204 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep tegen het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het hoger beroep was ingesteld door mr. J. Ipenburg, advocaat van appellant, na een gewijzigde beslissing op bezwaar door het Uwv op 23 december 2019. Appellant heeft op 27 januari 2020 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling voor de kosten die hij in verband met het hoger beroep heeft gemaakt.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar geheel tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellant. Op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Raad geoordeeld dat het Uwv veroordeeld kan worden in de proceskosten. De proceskosten zijn begroot op € 748,- voor de verleende rechtsbijstand en € 2.754,52 voor de werkzaamheden van een deskundige, wat resulteert in een totaalbedrag van € 3.502,52.

De uitspraak benadrukt het belang van een goede specificatie van kosten door het Uwv, aangezien de Raad het standpunt van het Uwv volgde dat de kosten van de deskundige onvoldoende gespecificeerd en buitenproportioneel hoog waren. De Raad heeft de kosten van de deskundige beperkt tot 18 uur tegen het maximumtarief, conform het Besluit tarieven in strafzaken 2003. De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de betrokken rechters.

Uitspraak

Datum uitspraak: 14 juli 2021
18/3204 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
25 april 2018, 17/673 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J. Ipenburg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft op 23 december 2019 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 27 januari 2020 heeft mr. Ipenburg namens appellant het hoger beroep ingetrokken en aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.
Het Uwv heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 23 december 2019 geheel aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 748,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift) voor verleende rechtsbijstand. Ook komen voor vergoeding in aanmerking de kosten die appellant redelijkerwijs heeft moeten maken voor een deskundige. De deskundige heeft € 5.184,86 (inclusief 21% BTW) voor 22 uur aan werkzaamheden gefactureerd. Het Uwv wordt gevolgd in zijn standpunt dat de kosten onvoldoende gespecificeerd zijn en buitenproportioneel hoog. De Raad ziet aanleiding om voor de werkzaamheden van de deskundige 18 uur in de proceskostenvergoeding te betrekken tegen het maximumtarief van € 126,47, conform het Besluit tarieven in strafzaken 2003, in totaal dus € 2.754.52 (inclusief 21% BTW). Het totaalbedrag van de te vergoeden proceskosten bedraagt daarmee €3.502,52.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellant zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van €3.502,52.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van H. Alajai als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2021.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) H. Alajai