Uitspraak
25 april 2018, 17/673 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het hoger beroep was ingesteld door mr. J. Ipenburg, advocaat van appellant, na een gewijzigde beslissing op bezwaar door het Uwv op 23 december 2019. Appellant heeft op 27 januari 2020 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling voor de kosten die hij in verband met het hoger beroep heeft gemaakt.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar geheel tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellant. Op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Raad geoordeeld dat het Uwv veroordeeld kan worden in de proceskosten. De proceskosten zijn begroot op € 748,- voor de verleende rechtsbijstand en € 2.754,52 voor de werkzaamheden van een deskundige, wat resulteert in een totaalbedrag van € 3.502,52.
De uitspraak benadrukt het belang van een goede specificatie van kosten door het Uwv, aangezien de Raad het standpunt van het Uwv volgde dat de kosten van de deskundige onvoldoende gespecificeerd en buitenproportioneel hoog waren. De Raad heeft de kosten van de deskundige beperkt tot 18 uur tegen het maximumtarief, conform het Besluit tarieven in strafzaken 2003. De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de betrokken rechters.