In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake haar aanvraag voor een Wajong-uitkering. Appellante heeft op 24 februari 2017 een aanvraag ingediend, maar het Uwv heeft deze afgewezen op basis van de conclusie dat zij op dat moment arbeidsvermogen had. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen van appellante niet duurzaam was. In de huidige uitspraak heeft de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat het Uwv voldoende heeft aangetoond dat de belastbaarheid van appellante in de toekomst door behandeling kan verbeteren, en dat zij geacht kan worden voor ten minste vier uur per dag belastbaar te zijn. De Raad verwijst naar verschillende rapporten, waaronder die van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die de medische situatie van appellante en de mogelijkheden voor verbetering van haar belastbaarheid hebben beoordeeld. De Raad concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv en dat appellante geen recht heeft op een Wajong-uitkering. De uitspraak bevestigt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 12 december 2018 in stand blijven.