ECLI:NL:CRVB:2021:1708
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid voor arbeid van een appellante met epileptische aanvallen en handklachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellante die zich ziek had gemeld en een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had aangevraagd. De appellante, werkzaam als schoonmaakster, had zich op 7 februari 2014 ziek gemeld en ontving na afloop van de wachttijd een uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde haar echter een uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De appellante had in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar beperkingen, waaronder epileptische aanvallen en handklachten.
De Raad heeft de conclusies van de verzekeringsartsen onderschreven, die in hun rapporten hebben gemotiveerd dat de epileptische aanvallen van de appellante op de datum in geding geen aanleiding gaven voor een urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had vastgesteld dat de aanvallen niet of nauwelijks leidden tot uitval of ziekteverzuim. De appellante had haar standpunt ter zitting niet met medische stukken onderbouwd. Wat betreft de handklachten werd opgemerkt dat deze klachten niet naar voren waren gebracht tijdens eerdere onderzoeken en hoorzittingen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van de appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts en dat de appellante geschikt werd geacht voor de aangeboden functies. De uitspraak werd gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier.