In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake haar WIA-uitkering. Appellante, die zich ziek had gemeld na een auto-ongeval, betwistte de medische beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellante belastbaar was met inachtneming van bepaalde beperkingen, maar appellante was van mening dat er aanvullende beperkingen, waaronder een urenbeperking, moesten worden aangenomen. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts op navolgbare wijze had toegelicht waarom hij geen reden zag om te twijfelen aan de medische beoordeling. De informatie die appellante in hoger beroep had overgelegd, leidde niet tot een ander oordeel. De Raad volgde ook de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. Het hoger beroep van appellante werd dan ook ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.