ECLI:NL:CRVB:2021:170
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanvraag voor AOW-pensioen en bewijs van verblijf in Nederland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Marokko, had een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd, waarbij hij stelde dat hij van 1971 tot en met 1976 in Nederland had gewoond en gewerkt. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de aanvraag terecht was afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de appellant in Nederland had gewoond of gewerkt. De Raad onderschrijft deze conclusie en stelt vast dat de door de appellant overgelegde documenten, waaronder een Certificat d’individualité en verklaringen van psychiatrische instellingen, niet voldoende bewijs leveren voor zijn verblijf in Nederland.
De Raad oordeelt dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de afwijzing van de aanvraag. De appellant heeft geen bewijsstukken overgelegd die aantonen dat hij dezelfde persoon is als degene die in de verklaringen wordt genoemd. De Raad benadrukt dat voor de bewijsvoering van een naamswijziging of wijziging van geboortedatum een Acte de Concordance vereist is, welke niet is overgelegd. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad.