ECLI:NL:CRVB:2021:1681

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
11 juli 2021
Zaaknummer
19/5309 WLZ-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens gebrek aan procesbelang in zorgkwestie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die zorg ontvangt op basis van de Wet langdurige zorg, had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een besluit van het zorgkantoor, dat de curator van de appellant niet als gewaarborgde hulp accepteerde. De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard en het besluit van het zorgkantoor vernietigd, maar had het bezwaar tegen de brief van het zorgkantoor niet-ontvankelijk verklaard.

Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van de appellant meegedeeld dat er voor de appellant geen belang meer bestaat bij de zaak, maar dat er wel een belangrijke vraag voor de rechtspraktijk beantwoord moest worden. De Raad heeft echter geoordeeld dat dit geen voldoende procesbelang oplevert, aangezien er geen feitelijk resultaat te behalen viel voor de appellant. De Raad heeft zich gebaseerd op vaste rechtspraak, waarin is vastgesteld dat louter formeel of principieel belang niet voldoende is voor het aannemen van procesbelang.

Daarom heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en is ondertekend door de griffier en de voorzitter van de Raad.

Uitspraak

19.5309 WLZ-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 10 oktober 2019, 19/1620 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
CZ Zorgkantoor B.V. (zorgkantoor)
Datum uitspraak: 23 juni 2021
Zitting hebben: L.M. Tobé als voorzitter en D.S. de Vries en N.R. Docter als leden
Griffier: R. van Doorn
Ter zitting is namens appellant mr. M.F. Vermaat, advocaat, verschenen. Het zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.A.M. Clijsen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellant is geïndiceerd voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet langdurige zorg. Appellant ontvangt deze zorg in de vorm van een persoonsgebonden budget.
2. De curator van appellant heeft op 13 november 2018 een Verklaring gewaarborgde hulp ingediend bij het zorgkantoor waarin de curator verklaart dat zij de gewaarborgde hulp voor appellant is.
3. Bij brief van 24 december 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 april 2019 (bestreden besluit), heeft het zorgkantoor deze curator niet geaccepteerd als gewaarborgde hulp.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en het bezwaar tegen de brief van 24 december 2018 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de brief van 24 december 2018 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht en dat, voor zover sprake is van een bestuurlijk rechtsoordeel dit in dit geval niet met een besluit is gelijk te stellen.
5. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
6. De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of appellant voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak.
7. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 29 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3264) is eerst sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
8. Ter zitting is namens appellant meegedeeld dat voor hem geen belang meer bestaat bij deze zaak. Desgevraagd heeft de gemachtigde van appellant meegedeeld dat het belang ligt in de beantwoording van een voor de rechtspraktijk belangrijke vraag. Gelet op wat hiervoor is overwogen levert dat geen procesbelang op. Dit betekent dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) R. van Doorn (getekend) L.M. Tobé