ECLI:NL:CRVB:2021:1672

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
20/1114 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid van medisch onderzoek in het kader van arbeidsongeschiktheid na een whiplash

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellante, die zich ziek had gemeld na een auto-ongeluk, betwistte de conclusie van het Uwv dat zij geschikt was voor haar laatst verrichte arbeid. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de artsen van het Uwv. Appellante voerde in hoger beroep aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat haar klachten niet als mild moesten worden beschouwd. Ze verwees naar rapporten van haar bedrijfsarts, maar de Raad oordeelde dat deze rapporten geen nieuwe medische informatie bevatten die de eerdere conclusies van het Uwv kon onderbouwen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20 1114 ZW

Datum uitspraak: 8 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
13 februari 2020, 19/1964 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.C. Cornelisse, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Cornelisse. Het Uwv heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als assistent makelaar (office manager) voor zestien uur per week. Op 14 juni 2018 heeft zij zich ziek gemeld met diverse lichamelijke klachten na
(wederom) een auto-ongeval op 6 juni 2018. Het dienstverband is op 14 juli 2018 beëindigd. Het Uwv heeft appellante per 16 juli 2018 in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Op 28 augustus 2018 en 12 november 2018 heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellante per 16 november 2018 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van assistent makelaar. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 13 november 2018 de ZW-uitkering van appellante per 19 november 2018 beëindigd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 6 maart 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 maart 2019 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek zorgvuldig geweest. Daarbij zijn alle medische gegevens op een deugdelijke en kenbare wijze bij de beoordeling betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de artsen geen juist of een onvolledig beeld hadden van de medische situatie van appellante op de datum in geding. De rechtbank heeft voorts geen aanleiding gezien om de conclusies van het medisch onderzoek voor onjuist te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de conclusie van de primaire verzekeringsarts onderschreven en daaraan toegevoegd dat een röntgenonderzoek en een MRI-onderzoek geen afwijkingen lieten zien, dat uit de informatie van de fysiotherapeut volgt dat sprake is van een lichte nekbeperking, dat de klachten in de nek/schouderregio imponeren als tendomyogeen, dat het eigen werk niet zwaar nek belastend is en voldoende eigen regelmogelijkheden heeft, dat appellante voldoende herstelmogelijkheden heeft tussen de werkdagen en dat bij de hoorzitting geen sprake was van een cognitieve stoornis. De rechtbank heeft in wat appellante heeft aangevoerd geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De brief van de fysiotherapeut L. Stormink en de rapporten van de bedrijfsarts J.R.M. Blekemolen geven naar het oordeel van de rechtbank evenmin aanleiding voor twijfel aan de conclusies van de artsen van het Uwv. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de brief van de fysiotherapeut een beschrijving van de klachten van appellante bevat en dat de bedrijfsarts Blekemolen onvoldoende heeft gemotiveerd of de uit een whiplashsyndroom veronderstelde beperkingen ook bij appellante aanwezig zijn. Voorts kan de rechtbank uit de rapporten van Blekemolen niet afleiden waarom appellante beperkt is ten aanzien van vasthouden van de aandacht, verdelen van de aandacht en herinneren, evenmin waarom appellante maar maximaal acht uur per week belastbaar is in het eigen werk. Daarbij merkt de rechtbank op dat bij
MRI-onderzoek door een neuroloog geen afwijkingen zijn geconstateerd. De door Blekemolen aangenomen urenbeperking strookt volgens de rechtbank ook niet met zijn verwachting dat appellante haar belastbaarheid kan opbouwen tot vier maal vier uur per week. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat een urenbeperking niet past bij het objectief medisch beeld van appellante. Tot slot heeft de rechtbank overwogen geen reden te zien voor het benoemen van een onafhankelijk deskundige.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante verzocht dat wat zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen. Appellante benadrukt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Daarbij heeft appellante gesteld dat het onjuist is dat een hersteltermijn bij een whiplashtrauma ongeveer drie maanden is en dat het bekend is dat bij een whiplash regelmatig geen (neurologisch) afwijkingen worden gevonden. Appellante is van mening dat haar (cognitieve) klachten niet als mild te beschouwen zijn en dat het Uwv ten onrechte geen urenbeperking heeft aangenomen. Appellante verwijst daarvoor naar de in beroep overgelegde informatie van bedrijfsarts Blekemolen. Deze informatie had voor de rechtbank aanleiding moeten zijn om een onafhankelijk deskundige te raadplegen. Dit heeft de rechtbank ten onrechte nagelaten. Daarom verzoekt appellante de Raad om alsnog een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in grote lijnen een herhaling van wat zij in de eerdere procedures naar voren heeft gebracht en vormt geen aanleiding voor een ander oordeel dan de rechtbank heeft gedaan. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de artsen van het Uwv. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen van de rechtbank waarop dat oordeel berust, zoals weergegeven in rechtsoverweging 4.2 tot en met 4.5 van aangevallen uitspraak, worden geheel onderschreven. Daar wordt het volgende aan toegevoegd.
4.3.
In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe medische informatie overgelegd die steun biedt voor haar standpunt dat haar klachten/beperkingen zijn onderschat. Appellante heeft volstaan met een verwijzing naar de in beroep overgelegde rapporten van de bedrijfsarts Blekemolen van 17 mei 2019, 6 september 2019 en 5 november 2019, waaruit volgens haar voldoende twijfel blijkt aan de beoordeling door het Uwv. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat de in beroep ingezonden medische gegevens daartoe geen aanleiding geven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 12 augustus 2019,
22 oktober 2019 en 27 november 2019 gereageerd op voornoemde informatie en gemotiveerd uiteengezet dat en waarom hij het belastbaarheidsonderzoek van de bedrijfsarts Blekemolen en diens opgestelde functionele mogelijkhedenlijst, waarin een urenbeperking is opgenomen, niet volgt. Blekemolen heeft toegelicht dat de medische onderbouwing van de vastgestelde beperkingen in zijn literatuuronderzoek lagen, waarbij hij heeft verwezen naar de werkwijze Whiplashsyndroom waarin mogelijke beperkingen worden verondersteld. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen enkele medische onderbouwing voor de door Blekemolen aangenomen beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijst er verder nog op dat voor het aannemen van cognitieve beperkingen volgens het CBBS sprake moet zijn van een ernstige stoornis of ernstige schade aan de hersenen. Dat is bij appellante, die bekend is met whiplash, niet aan de orde. Er is geen aanleiding om het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen. De Raad merkt in dit verband nog op dat het onderzoek van Blekemolen is opgesteld in het kader van een letselschadeprocedure, met een ander beoordelingskader dan de onderhavige arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. Nu er geen twijfel bestaat over de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen is er geen aanleiding voor een nader onderzoek door een deskundige, zoals door appellante is verzocht.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van
A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2021.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) A.M.M. Chevalier