ECLI:NL:CRVB:2021:1660

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
20/749 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verplichting tot medewerking aan arbeidsdeskundig onderzoek door een ambtenaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een ambtenaar bij de politie, had geweigerd mee te werken aan een arbeidsdeskundig onderzoek, dat door de korpschef was opgelegd. De appellant erkende ter zitting dat de oproep om mee te werken aan het onderzoek een redelijk voorschrift was, maar stelde dat zijn weigering gerechtvaardigd was door wantrouwen. De Raad oordeelde dat wantrouwen geen deugdelijke grond is om niet mee te werken aan het onderzoek, vooral omdat de korpschef de appellant herhaaldelijk had gewaarschuwd voor de gevolgen van zijn weigering. De Raad bevestigde dat de korpschef appellant voldoende tegemoet was gekomen door een onafhankelijk geneeskundig onderzoek aan te bieden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd moest worden. De uitspraak benadrukt de verplichting van ambtenaren om redelijke voorschriften van hun werkgever op te volgen, vooral in het kader van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

20.749 AW

Datum uitspraak: 8 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
9 januari 2020, 18/7360 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. M.H. Welter. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.C.R. van Rooij-Sommer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was sinds 1 maart 1980 in dienst bij de politie, laatstelijk in de functie van generalist GGP. Sinds 29 september 2014 was appellant werkzaam als medewerker [A] in verband met arbeidsongeschiktheid voor zijn eigen functie.
1.2.
Op 30 juni 2017 heeft de bedrijfsarts een belastbaarheidsadvies over appellant uitgebracht. Bij brief van 22 augustus 2017 heeft de korpschef aan appellant meegedeeld dat gelet op het belastbaarheidsadvies en de daarin genoemde beperkingen twijfel is ontstaan of appellant nog wel geschikt is voor zijn functie van generalist GGP. Om die reden wil de korpschef appellant een arbeidsdeskundig onderzoek laten ondergaan. De korpschef heeft meegedeeld dat dit onderzoek zal plaatsvinden op woensdag 30 augustus 2017 om 12:45 uur op het politiekantoor en zal worden verricht door een externe arbeidsdeskundige. Appellant is erop gewezen dat hij verplicht is om aan dit onderzoek mee te werken en dat, indien hij niet meewerkt, zijn aanspraak op bezoldiging vervalt.
1.3.
Bij e-mailbericht van 29 augustus 2017 heeft appellant, in reactie op de brief van 22 augustus 2017, meegedeeld dat hij nadere informatie wil ontvangen over de persoon van de externe arbeidsdeskundige. Bij e-mailbericht van 29 augustus 2017 heeft de korpschef daarop geantwoord. Appellant is daarbij tevens meegedeeld dat verwacht wordt dat hij bij het arbeidsdeskundig onderzoek aanwezig zal zijn.
1.4.
Appellant is zonder bericht van verhindering niet verschenen op de afspraak van 30 augustus 2017. Bij brief van 31 augustus 2017 heeft de korpschef aan appellant nogmaals meegedeeld dat hij verplicht is om aan het arbeidsdeskundig onderzoek mee te werken. Ook is appellant erop gewezen dat hij deze mededeling als een laatste waarschuwing dient op te vatten. Appellant is vervolgens uitgenodigd voor het arbeidsdeskundig onderzoek op donderdag 7 september 2017 om 10:00 uur op het politiekantoor. Voorts is aan appellant medegedeeld dat, indien hij opnieuw niet verschijnt of zijn medewerking niet verleent aan dit arbeidsdeskundig onderzoek, zijn bezoldiging met ingang van 7 september 2017 zal worden stopgezet.
1.5.
Bij e-mailbericht van 1 september 2017 heeft appellant aan de korpschef laten weten dat hij niet op de afspraak bij de arbeidsdeskundige zal verschijnen, omdat hij eerst met zijn advocaat wil overleggen. Bij e-mailbericht van 4 september 2017 heeft de korpschef hierop geantwoord dat de door appellant opgegeven reden geen gegronde reden is om niet mee te werken aan het arbeidsdeskundig onderzoek, dat appellant verplicht is om aan dit onderzoek mee te werken en dat het niet verschijnen op de afspraak bij de arbeidsdeskundige ertoe zal leiden dat zijn aanspraak op bezoldiging vervalt.
1.6.
Appellant is niet verschenen op de afspraak van 7 september 2017. Bij besluit van 12 september 2017 heeft de korpschef aan appellant meegedeeld dat zijn aanspraak op bezoldiging vanaf 7 september 2017 vervalt op grond van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder f en q, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp).
1.7.
Bij besluit van 25 januari 2018 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Voorts heeft de korpschef meegedeeld uit coulance bereid te zijn een geneeskundig onderzoek te laten uitvoeren door een onafhankelijk arts. Daarna zal een arbeidsdeskundig onderzoek op basis van de uitkomsten van het onafhankelijke geneeskundig onderzoek worden verricht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 49c, aanhef en onder a, van het Besluit algemene rechtspositie politie is bepaald dat de ambtenaar die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte verplicht is gevolg te geven aan door het bevoegd gezag of een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder q, van het Bbp vervallen de aanspraken van de ambtenaar indien de ambtenaar zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan deze voorschriften.
4.2.
Appellant heeft ter zitting verklaard te erkennen dat de oproep van de korpschef om aan een arbeidsdeskundig onderzoek mee te werken een redelijk voorschrift is.
4.3.
Appellant stelt dat de reden dat hij heeft geweigerd mee te werken aan het arbeidsdeskundig onderzoek gerechtvaardigd was omdat sprake is van gegrond wantrouwen van zijn kant. Dit betoog slaagt niet. Nog daargelaten dat appellant zijn bedenkingen niet voorafgaand aan het niet verschijnen bij de arbeidsdeskundige aan de korpschef kenbaar heeft gemaakt, is wantrouwen geen deugdelijke grond om zonder meer niet mee te werken aan het arbeidsdeskundig onderzoek. Appellant had zijn bedenkingen aan de externe arbeidsdeskundige kunnen voorleggen. Vervolgens staan, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, tegen een besluit genomen op basis van het rapport van de arbeidsdeskundige rechtsmiddelen open in het kader waarvan appellant bezwaren tegen het voortraject en het arbeidsdeskundig onderzoek zelf kan aanvoeren. Ook het willen voeren van voorafgaand overleg met zijn advocaat is geen deugdelijke grond om niet op de afspraak bij de arbeidsdeskundige te verschijnen. Appellant had in dat geval kunnen vragen om uitstel. Appellant had naar het oordeel van de Raad evenwel voldoende tijd om zijn advocaat te raadplegen, nu het onderzoek hem al bij brief van 22 augustus 2017 is aangezegd en hij – in tweede instantie – de tijd had tot 7 september 2017. Daar komt bij dat de korpschef appellant meermaals heeft gewaarschuwd dat hij verplicht is om aan het arbeidsdeskundig onderzoek mee te werken en hem heeft gewezen op de consequenties. Ten slotte is de korpschef onder deze omstandigheden, door uit coulance een onafhankelijk geneeskundig onderzoek aan te bieden, appellant in voldoende mate tegemoet gekomen.
4.4.
Wat appellant voor het overige heeft aangevoerd, ziet niet op het vervallen van zijn aanspraak op bezoldiging en valt buiten de omvang van dit geding.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van B.H.B. Verheul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2021.
(getekend) H. Lagas
(getekend) B.H.B. Verheul