ECLI:NL:CRVB:2021:1656
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijzondere bijstand voor tandheelkundige zorg en koelkastkosten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant had op 7 juni 2018 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van tandheelkundige zorg en een koelkast. Het college van burgemeester en wethouders van Heerlen heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) als een voorliggende en passende voorziening moet worden beschouwd voor de kosten van medische zorg. Daarnaast waren de kosten van de koelkast al voldaan ten tijde van de aanvraag, waardoor er volgens artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (PW) geen recht op bijzondere bijstand bestond.
De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. De rechtbank was van mening dat de Zvw inderdaad een toereikende voorziening is en dat de appellant geen recht had op bijzondere bijstand voor de tandheelkundige kosten, omdat hij niet had deelgenomen aan de gemeentelijke collectieve zorgverzekering. De appellant had aangevoerd dat de kosten onvermijdelijk en noodzakelijk waren, maar de Raad oordeelde dat de gronden in hoger beroep een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd. De Raad kon zich volledig vinden in het oordeel van de rechtbank en bevestigde de eerdere uitspraak.
De uitspraak benadrukt het belang van de Zvw als voorliggende voorziening en de voorwaarden waaronder bijzondere bijstand kan worden verleend. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.