ECLI:NL:CRVB:2021:1656

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
19/5361 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor tandheelkundige zorg en koelkastkosten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant had op 7 juni 2018 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van tandheelkundige zorg en een koelkast. Het college van burgemeester en wethouders van Heerlen heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) als een voorliggende en passende voorziening moet worden beschouwd voor de kosten van medische zorg. Daarnaast waren de kosten van de koelkast al voldaan ten tijde van de aanvraag, waardoor er volgens artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (PW) geen recht op bijzondere bijstand bestond.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. De rechtbank was van mening dat de Zvw inderdaad een toereikende voorziening is en dat de appellant geen recht had op bijzondere bijstand voor de tandheelkundige kosten, omdat hij niet had deelgenomen aan de gemeentelijke collectieve zorgverzekering. De appellant had aangevoerd dat de kosten onvermijdelijk en noodzakelijk waren, maar de Raad oordeelde dat de gronden in hoger beroep een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd. De Raad kon zich volledig vinden in het oordeel van de rechtbank en bevestigde de eerdere uitspraak.

De uitspraak benadrukt het belang van de Zvw als voorliggende voorziening en de voorwaarden waaronder bijzondere bijstand kan worden verleend. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

19 5361 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 6 juli 2021
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 18 november 2019, 19/646 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.G.P. Voragen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2021. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.P. Konen, die door middel van videobellen aan de zitting heeft deelgenomen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 7 juni 2018 bij het college een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van tandheelkundige zorg en de kosten van een koelkast.
1.2.
Bij besluit van 8 augustus 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 januari 2019 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen. Het college heeft aan bestreden besluit ten grondslag dat geen bijzondere bijstand wordt verleend voor de kosten van tandheelkundige zorg omdat de Zorgverzekeringswet (Zvw) als een aan de Participatiewet (PW) voorliggende, passende en toereikende voorziening moet worden beschouwd. Wat betreft de kosten van de koelkast heeft het college overwogen dat hiervoor geen bijzondere bijstand kan worden verleend, omdat de kosten op het moment van de aanvraag al door appellant waren voldaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Met het college is de rechtbank van oordeel dat de Zvw voor de kosten van medische zorg als een aan de PW voorliggende, toereikende en passende voorziening moet worden beschouwd. Verder heeft het college naar het oordeel van de rechtbank terecht overwogen dat vergoeding van de kosten voor tandheelkundige zorg op grond van gemeentelijk beleid evenmin mogelijk is. Op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Beleidsregel individuele bijzondere bijstand Heerlen 2018 moet bij medische kosten worden uitgegaan van de vergoeding die op grond van de gemeentelijke collectieve zorgverzekering mogelijk is en kan, als de gemeentelijke collectieve zorgverzekering bepaalde medische kosten niet (geheel) dekt, bijzondere bijstand worden toegekend als sprake is van een medische noodzaak en bijzondere (medische) omstandigheden. Uit het vergoedingenoverzicht van de gemeentelijke collectieve zorgverzekering is gebleken dat appellant de kosten voor tandheelkundige zorg volledig vergoed had kunnen krijgen, indien hij had deelgenomen aan de gemeentelijke collectieve zorgverzekering. Dat appellant vanwege een betalingsachterstand geen gebruik heeft kunnen maken van de gemeentelijke collectieve zorgverzekering komt voor zijn risico en maakt dus niet dat er geen sprake is van een passende, voorliggende voorziening. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat sprake was van een medische noodzaak of bijzondere (medische) omstandigheden, nu uit de factuur die bij de aanvraag is gevoegd, blijkt dat de kosten van tandheelkundige zorg betrekking hebben op een periodieke controle, waarbij het gebit van appellant is gereinigd. Wat betreft de kosten van de koelkast heeft de rechtbank met het college overwogen dat de kosten ten tijde van de aanvraag al waren voldaan en dat om die reden op grond van artikel 35, eerste lid, van de PW geen recht bestaat op bijzondere bijstand voor deze kosten.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat zowel de tandartskosten als de kosten voor een koelkast onvermijdelijk en noodzakelijk waren. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst appellant naar de als bijlage bij de aanvraag overgelegde verklaring van zijn budgetbeheerder van 6 juni 2018. Specifiek over de tandartskosten heeft appellant betoogd dat het college hem niet kan verplichten bij welke zorgverzekering hij verzekerd is en dat hij aanvullend verzekerd is. Daarbij komt dat appellant een betalingsachterstand had, waardoor hij niet kon wisselen van zorgverzekering.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de in beroep aangevoerde gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van B.H.B. Verheul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2021.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) B.H.B. Verheul