ECLI:NL:CRVB:2021:1630

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
19/3946 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekken en terugvorderen van bijstand en opleggen van boete wegens niet-gemelde inkomsten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Arnhem. De appellant had zijn bijstand ingetrokken gekregen en de kosten van bijstand teruggevorderd, omdat hij geen melding had gemaakt van zijn inkomsten bij een uitzendbureau. De rechtbank Gelderland had eerder de beroepen van de appellant tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat de appellant in de te beoordelen periode inkomsten had ontvangen die boven de bijstandsnorm lagen en deze niet had gemeld. De beroepsgrond van de appellant dat hij de inlichtingenverplichting niet had geschonden omdat hij een kopie van zijn overeenkomst met het uitzendbureau had overgelegd, werd verworpen. De Raad bevestigde dat de appellant geen informatie had verstrekt over de omvang van zijn inkomsten, waardoor het college terecht de bijstand had ingetrokken en teruggevorderd. Daarnaast werd de opgelegde boete van € 1.180,- door het college als terecht beoordeeld, omdat de appellant eerder ook al een boete had gekregen voor het niet melden van inkomsten. De Raad concludeerde dat de beroepsgronden van de appellant niet slaagden en bevestigde de aangevallen uitspraken van de rechtbank.

Uitspraak

19.3946 PW-PV, 19/3947 PW-PV, 20/628 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 5 augustus 2019, 19/1732 (aangevallen uitspraak 1) en 19/2354 (aangevallen uitspraak 2) en van 16 januari 2020, 19/4195 (aangevallen uitspraak 3)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (college)
Datum uitspraak: 22 juni 2021
Zitting heeft: G.M.G. Hink
Griffier: R. van Doorn
Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door P.T.F.A. de Boer.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Bij besluiten van 30 november 2018 en 22 januari 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 maart 2019 (bestreden besluit 1), heeft het college de bijstand van appellant ingetrokken over de periode van 9 juli 2018 tot en met 30 september 2018 (te beoordelen periode) en de kosten van bijstand over die periode van appellant teruggevorderd tot een bedrag van € 2.788,27. Het college heeft de bijstand ingetrokken en teruggevorderd omdat appellant geen melding had gemaakt van zijn inkomsten bij [naam uitzendbureau] (uitzendbureau). Deze inkomsten waren boven de op appellant van toepassing zijnde bijstandsnorm, zodat appellant in die periode geen recht op bijstand had. Het college heeft appellant bij besluit van 27 december 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 juni 2019 (bestreden besluit 2), een boete opgelegd van uiteindelijk € 1.180,-, omdat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van deze inkomsten. Daarbij is het college uitgegaan van normale verwijtbaarheid en heeft rekening gehouden met de beperkte draagkracht van appellant. Bij besluit van 20 maart 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 1 mei 2019 (bestreden besluit 3), heeft het college het verzoek van appellant om het aflossingsbedrag te verlaging afgewezen, omdat dit bedrag juist is berekend en rekening is gehouden met de beslagvrije voet.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Vaststaat dat appellant in de te beoordelen periode inkomsten boven de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm heeft ontvangen en deze inkomsten niet heeft gemeld. De beroepsgrond dat appellant de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden omdat hij op 17 juli 2018 een kopie van zijn overeenkomst met het uitzendbureau heeft overgelegd, slaagt niet. Daarmee heeft appellant immers geen informatie verstrekt over de (omvang van de) door hem ontvangen inkomsten. Dit betekent dat het college de bijstand van appellant terecht heeft ingetrokken en teruggevorderd.
4. Het college heeft ook aangetoond dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de door hem ontvangen inkomsten. Van deze gedraging kan niet worden gezegd dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Daarmee staat de verwijtbaarheid aan de schending van de inlichtingenverplichting vast. De beroepsgrond dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid slaagt niet. Het had appellant redelijkerwijs duidelijk kunnen en ook moeten zijn dat de door hem ontvangen inkomsten van invloed zijn op het recht op bijstand. Daarbij komt dat appellant reeds eerder een boete opgelegd heeft gekregen omdat hij geen melding had gemaakt van door hem ontvangen inkomsten. Gelet op de ter zitting gebleken bij het college bekende huidige inkomsten van appellant bestaat geen aanleiding de hoogte van de boete verder te matigen. Dit betekent dat door het college opgelegde boete evenredig is.
5. De beroepsgrond dat de aflossingscapaciteit niet juist is berekend omdat daarbij het vakantiegeld buiten beschouwing moet worden gelaten, slaagt niet. De rechtbank heeft op juiste gronden geoordeeld dat het college terecht het maandelijks opgebouwde vakantiegeld heeft gerekend tot het voor verrekening vatbare inkomen. Niet in geschil is verder dat het college de aflossingscapaciteit heeft berekend met inachtneming van de beslagvrije voet. Het inkomen van appellant, na invordering van het aflossingsbedrag, lag dan ook boven de beslagvrije voet.
6. Uit 3 tot en met 5 volgt dat de hoger beroepen niet slagen.
7. Geen aanleiding bestaat voor een veroordeling in de proceskosten.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) R. van Doorn (getekend) G.M.G. Hink